You are on page 1of 13

- 1 -

Dit tentamen bestaat uit NADRUK VERBODEN


13 genummerde paginas met
30 opgaven GROEP 1

ERASMUS UNIVERSITEIT ROTTERDAM
Faculteit der Economische Wetenschappen
Capaciteitsgroep Bedrijfseconomie
Sectie Finance
Tentamen Finance I
(FEB12003)



17 juli 2012, 13.30 16.30 uur

Tentameninstructie:
Dit is een gesloten-boek tentamen bestaande uit 30 meerkeuzevragen van het abcd-
type. Uw oordeel over de 30 meerkeuzevragen maakt u kenbaar door het desbetreffende
hokje van het schrap-formulier zorgvuldig, met zwart potlood (schrijfinstrument uit
grafiet), in te vullen. Mocht het in uitzonderlijke gevallen voorkomen dat meer dan 1
antwoord goed is, dan dient u slechts n van de desbetreffende hokjes in te vullen.
Alleen het door u met zwart potlood aangestreepte antwoord op het schrapformulier telt
voor uw beoordeling.

De voorlopige antwoorden worden in principe meteen gepubliceerd op Blackboard.
Mocht u kunnen aantonen dat bij een vraag geen van de alternatieven a, b, c en d goed
is, mail dit dan zo snel als mogelijk met bewijsvoering (!) naar vandersar@ese.eur.nl
om bij te dragen aan een zorgvuldige en juiste verwerking van het een en ander.
Andersoortige correspondentie wordt niet beantwoord. De uitslag van het tentamen
wordt verzorgd door het Bureau Examens. Bij de sectie is dan ook geen informatie over
deze uitslag te verkrijgen, noch schriftelijk, noch mondeling en dus ook niet
telefonisch!

Bij sommige van de navolgende opgaven is sprake van rekensommen. Tussentijdse
berekeningen dienen daarbij niet te worden afgerond. Afronding dient eerst plaats te
vinden bij het eindresultaat van de berekeningen, voorzover dit gezien de in de opgaven
gegeven antwoorden nodig is.


U mag dit opgavenformulier na afloop van het tentamen meenemen.

NB: het gebruik van een programmeerbare rekenmachine is NIET toegestaan!

SUCCES GEWENST!!

- 2 -

1. Ga uit van een wereld volgens het Hirshleifer model. Het inkomen van Phoebe bedraagt
op t = 0 en t = 1 (CF
0
en CF
1
) respectievelijk 250 en 275. Op t = 0 investeert Phoebe
150 en consumeert zij 150. De investering levert op t = 1 166,10 (= OF) op. De
risicovrije rentevoet is 10%. Beschouw de onderstaande figuur (niet op schaal getekend).





Vraag: De consumptie op t = 1 ligt het dichtste bij


a. 351,00
b. 351,10
c. 386,10
d. 501,00

2. Ga uit van een wereld volgens het Hirshleifer model. Het inkomen van Pim bedraagt op t
= 0 en t = 1 (CF
0
en CF
1
) respectievelijk 0 en 0. Pim consumeert 100 op t = 0 (C
0
)
en 55 op t = 1 (C
1
). Pim investeert op t = 0 50. De risicovrije rentevoet is 10%.
Beschouw de onderstaande figuur (niet op schaal getekend).






- 3 -

Vraag: De verwachte opbrengst van de investering op t = 1 (OF) ligt het dichtste bij

a. 150,00
b. 165,00
c. 200,00
d. 220,00

3. Veronderstel dat voor een investeringsproject 9.000 nodig is (op t = 0) en in 3 jaar
lineair wordt afgeschreven tot nul. Het geldende vennootschapsbelastingtarief is 25%.
Zie af van andere belastingen. De verwachte cash flow voor belasting aan het eind van
elk van de jaren 1 tot en met 3 is 5.000. Het geiste rendement van het project bedraagt
10%.

Vraag: De contante waarde van de verwachte cash flow na belasting aan het eind van
jaar 3 ligt het dichtste bij

a. 3.381
b. 3.719
c. 4.091
d. 4.500

4. In Tabel 1 staan met uitzondering voor jaar 2 de verwachte cash flows van project Y
weergegeven. De investeringsuitgave (op t = 0) voor project Y bedraagt 100 en wordt
in 2 jaar lineair afgeschreven tot nul. De disconteringsvoet bedraagt 10%. De interne
rentevoet van dit project is 38%. Zie af van belastingen.

Tabel 1: Verwachte cash flows project Y
CF
t
Project Y
CF
0
-100,00
CF
1
80,00
CF
2
?

Vraag: De verwachte cash flow op t=2 ligt het dichtste bij

a. 33
b. 55
c. 80
d. 88

5. Onderneming Orange Nedim overweegt de uitvoering van een nieuw project dat nu (t =
0) een investering vergt van 10.000. De verwachte cash flows vr vennootschaps-
belasting (gemeten in nominale termen) bedragen aan het eind van jaar 1 en 2
respectievelijk 6.000 en 14.000. De investering van 10.000 wordt op basis van
historische kostprijs in 2 jaar lineair afgeschreven tot nul. Het vennootschaps-
belastingtarief is 25%. De nominale vermogenskostenvoet bedraagt 9,18%. De
verwachte inflatie is 3%.
- 4 -

Vraag: De netto contante waarde van het project ligt het dichtste bij

a. 5.024
b. 5.124
c. 5.784
d. 5.882

6. Onderneming Orange Nedim overweegt de uitvoering van een nieuw project dat nu (t =
0) een investering vergt van 10.000. De verwachte cash flows vr
vennootschapsbelasting (gemeten in rele termen op t = 0) bedragen aan het eind van
jaar 1 en 2 respectievelijk 6.000 en 14.000. De investering van 10.000 wordt op
basis van historische kostprijs in 2 jaar lineair afgeschreven tot nul. Het
vennootschapsbelastingtarief is 25%. De nominale vermogenskostenvoet bedraagt
9,18%. De verwachte inflatie is 3%.

Vraag: De netto contante waarde van het project ligt het dichtste bij

a. 5.024
b. 5.124
c. 5.784
d. 5.882

7. Veronderstel dat je in Europa woont. Je hebt een investeringsmogelijkheid in de
Verenigde Staten die vandaag (t = 0) een investering vergt van $ 30.000 en over 1 jaar (t
= 1) een risicovrije cash flow zal genereren van $ 44.000. Stel dat de huidige risicovrije
rentevoet in de Verenigde Staten 4% bedraagt en de huidige wisselkoers 0,7911 voor $
1,00 is.

Vraag: De netto contante waarde van het project ligt dan het dichtste bij

a. 5.558
b. 9.737
c. 12.307
d. 15.558

8. Als de huidige inflatie -2% is, dan ligt de nominale rente die noodzakelijk is voor een
4% rele rente op je investering het dichtste bij

a. 0,00%
b. 1,92%
c. 2,00%
d. 6,08%


- 5 -
9. Ga uit van een efficinte vermogensmarkt. De nominale waarde van obligatie A bedraagt
1.000. Obligatie A is een bullet en vrij van wanbetalingsrisico. De looptijd van deze
obligatie is 4 jaar, de coupon is 4% en de prijs bedraagt 934,781. Verder is gegeven dat
r
1
= 4%, r
2
= 4% en r
3
= 4%.

Vraag: De 1 jaars forward rate voor het vierde jaar (
3
f
4
) ligt het dichtste bij

a. 4,0%
b. 5,9%
c. 12,2%
d. 16,0%

10. Ga uit van een efficinte vermogensmarkt. Beschouw in deze wereld drie obligaties.
Obligatie A heeft een coupon van 5%. Obligatie B heeft een coupon van 6% en obligatie
C heeft een coupon van 7%. De looptijd van obligatie A is n jaar, van obligatie B twee
jaar en van obligatie C drie jaar. De obligaties zijn bullets en vrij van wanbetalingrisico.
De huidige koers van obligatie A is 1.000 en van B 1.000. De prijs van obligatie C is
lager dan 1.000. De nominale waarde van elk van de obligaties is 1.000.

Vraag: Welk van onderstaande uitspraken is juist?

a. De termijnstructuur van rentevoeten verloopt de eerste drie jaar stijgend.
b. De termijnstructuur van rentevoeten verloopt de eerste drie jaar horizontaal.
c. De termijnstructuur van rentevoeten verloopt de eerste drie jaar dalend.
d. Geen van bovenstaande uitspraken is juist.

11. Ga uit van een perfecte vermogensmarkt onder zekerheid. Van onderneming A en
onderneming B is het volgende gegeven:

A B

Winst per aandeel op t = 1 (WPA
1
) 4,00 4,00
Dividend payout ratio 30% 50%
Groeivoet van de winst 2% 2%

Het door de aandeelhouders van onderneming A geiste rendement bedraagt 10%. We
veronderstellen voor beide ondernemingen dat zowel de payout ratio (of dividend-
uitkeringsfractie) als de groeivoet (g) constant blijven. De koers van aandeel B is op t=0
gelijk aan 27,50.

Vraag: Het door de aandeelhouders van onderneming B geiste rendement ligt het
dichtste bij

a. 6%
b. 8%
c. 10%
d. een percentage hoger dan 10%
- 6 -
12. Je hebt zojuist je opleiding afgerond en hebt geld nodig voor de aanschaf van je eerste
elektrische scooter. Je rijke zus is bereid je geld te lenen, echter alleen als je het bedrag
binnen 5 jaar volledig terugbetaalt inclusief de door haar misgelopen rente. Volgens jou
is het mogelijk om aan het einde van jaar 1 500 terug te betalen en aan het einde van
jaar 2, 3, 4 en 5 telkens 1.000.

Vraag: Als je zus jaarlijks 3% rente zou ontvangen op haar bankrekening, welk bedrag
ligt dan het dichtste bij het bedrag dat je aan het begin van jaar 1 (t = 0)
maximaal van haar zou kunnen lenen?

a. 4.064
b. 4.074
c. 4.084
d. 4.094

13. Ga uit van een wereld die voldoet aan de veronderstellingen van het CAPM. In deze
wereld worden, naast een risicovrij beleggingsobject F met een rendement van 4%,
uitsluitend de drie risicodragende beleggingsobjecten A, B en C verhandeld. Hiervan is
het volgende bekend:

A B C
E(R) 8% 12% 22%
Aantal uitstaande aandelen 40.000 20.000 10.000
Huidige prijs per aandeel 10 20 80

Een in deze wereld optimaal opererende belegger X heeft 100.000 aan eigen vermogen
dat hij belegt. Daarnaast gaat belegger X short in F voor een bepaald bedrag en belegt
ook de opbrengsten daarvan. Het bedrag dat belegger X aan rente moet betalen aan het
eind van deze periode is 2.000.

Vraag: Het verwachte rendement op de optimale portefeuille van belegger X ligt het
dichtste bij

a. 19%
b. 22%
c. 25%
d. 28%

14. Beschouw een wereld die voldoet aan de veronderstellingen van het standaard CAPM.
Op deze wereld worden onder andere twee efficinte portefeuilles A en B verhandeld,
waarvan het volgende bekend is:

A B
E(R) 5% 7%
(R) 2% 6%

Het verwachte rendement van de marktportefeuille bedraagt 6%.

- 7 -
Vraag: De bta van portefeuille A ligt het dichtste bij

a. 1/4
b. 1/2
c. 5/6
d. 6/5

15. Ga uit van een wereld die voldoet aan de veronderstellingen van de portefeuilletheorie.
In deze wereld worden uitsluitend de twee risicodragende beleggingsobjecten A en B en
het risicovrije beleggingsobject F verhandeld. In de onderstaande figuur is de kromme
door A en B de minimum-risicogrenslijn van de risicodragende beleggingsobjecten. De
lijn door K, L, F, P
2
en M is de minimum-risicogrenslijn van deze wereld. Deze lijn raakt
de eerder vermelde kromme door A en B in punt L. Bovendien geldt E(R
B
)=E(R
P6
),
(R
A
)=(R
P5
), E(R
B
)-R
F
< R
F
-E(R
P3
).

Vraag: Welke van de onderstaande uitspraken is onjuist?

a. P
6
= short A, long B, bijlenen tegen OF
b. De correlatiecofficint tussen de rendementen van P
4
en P
2
is gelijk aan -1.
c. De Sharpe Ratio van P
4
is gelijk aan die van P
5
.
d. Portefeuille P
6
heeft een hoger systematisch risico als B.

16. Ga uit van een wereld die voldoet aan de veronderstellingen van de portefeuilletheorie.
Short gaan is niet toegestaan. In deze wereld worden uitsluitend twee beleggingsobjecten
A en B verhandeld. Het verwachte rendement van A is 12% en de standaarddeviatie van
het rendement van A is 5%. Het verwachte rendement van B is 20% en de
standaarddeviatie van het rendement van B is 10%. De correlatiecofficint tussen de
rendementen van A en B is 0,25. MRP is de minimum-risico portefeuille.

Vraag: Het verwachte rendement van MRP ligt het dichtste bij

a. 13%
b. 14%
c. 15%
d. 16%

- 8 -
17. Beschouw een wereld die voldoet aan de veronderstellingen van de APT, waarbij onder
andere sprake is van een oneindig aantal beleggingsobjecten. In deze wereld blijkt
slechts Factor 1 van belang voor het rendement van beleggingsobjecten. Het unieke
risico kan worden verwaarloosd. Daarnaast is gegeven dat de risicovrije rentevoet gelijk
is aan de 4%. In onderstaande tabel is het rendementen-genererende proces van twee
portefeuilles A en B weergegeven:

R
A
= E (R
A
) + 0,8 F
1

R
B
= 0,09 + F
1


Vraag: Het verwachte rendement van een portefeuille die bestaat uit 500 long in
A en 400 short in B ligt het dichtste bij

a. 4%
b. 5%
c. 8%
d. 9%

18. Beschouw een wereld die voldoet aan de veronderstellingen van de APT, waarbij onder
andere sprake is van een oneindig aantal beleggingsobjecten. In deze wereld blijken
slechts twee factoren van belang voor rendementen op beleggingsobjecten. Het unieke
risico dient te worden verwaarloosd. In onderstaande tabel zijn de factorgevoeligheden
van de beleggingsobjecten A en B weergegeven.

Beleggingsobject Factor 1 Factor 2
A 3,0 -2,0
B 1,0 -1,0

Bovendien is gegeven dat het verwachte rendement van een pure factor 1 portefeuille en
een pure factor 2 portefeuille respectievelijk 12% en 9% bedraagt. De risicovrije
rentevoet is 4%. Portefeuille P bestaat uit 50 long in A, 100 short in B en 50 long in
het risicovrije beleggingsobject.

Vraag: Het verwachte rendement van portefeuille P ligt het dichtste bij

a. 4%
b. 5%
c. 7%
d. 8%

19. Van twee portefeuilles A en B zijn het gemiddelde gerealiseerde rendement R, de
standaarddeviatie (R) en de beta , gebaseerd op het marktmodel in excess-
rendementen met betrekking tot de relevante marktindex MI, berekend voor een recente
periode. De risicovrije rentevoet was 5%. De bijbehorende resultaten voor de
performance-maatstaven van Sharpe (S), Treynor (T) en Jensen (J) staan hierachter
vermeld:

R S T J
A 10% 2,5 4% -7%
20% 3,0 15% ?
- 9 -

Vraag: Welke van de onderstaande uitspraken is juist?

a. (R
A
) = 2% en (R
B
) = 3%
b.
A
= 1,2 en
B
= 1,5.
c. Het gemiddeld gerealiseerde rendement R
MI
van de marktindex was 10%.
d. De performance van B gemeten met de Jensen-maatstaf J is 5%.

20. De vergelijking van het marktmodel dat bij event-studies wordt gebruikt luidt:

R
j,t
= a
j
+ b
j
R
MI,t
+ U
j,t


waarbij MI staat voor de marktindex die gehanteerd wordt en U
j,t
voor de storingsterm; j
geeft aan om welk beleggingsobject het gaat en t staat voor de tijd. Stel dat uit onze
regressieanalyse voor aandeel 1 wordt gevonden dat b
1
= 0,8 en (U
1
) = 0, en voor
aandeel 2 dat b
2
= 1,2 en (U
2
) = 0. Portefeuille P is long in allebei de aandelen 1 en 2:
x
1
= 50% en x
2
= 50%.

Vraag: Welke van de onderstaande uitspraken is onjuist?

Op grond van bovenstaande informatie kan (bij benadering) worden geconcludeerd dat
a. (R
1
) = 0,8 (R
MI
)
b. Portefeuille P is niet perfect gecorreleerd met de marktindex MI.
c. Portefeuille Ps systematische risico is gelijk aan dat van de marktindex MI.
d. (R
P
) = (R
MI
)

21. Beschouw een onderzoek dat is uitgevoerd naar het effect van (in beleggingstijdschriften
gepubliceerde) verkoopadviezen op de koers van aandelen. Hierbij wordt het werkelijke
rendement van de betreffende aandelen in de periode rond het advies vergeleken met het
gewone rendement over deze periode. Gemiddeld blijkt dat op het moment van het
verkoopadvies een koersdaling plaatsvindt, die onmiddellijk en permanent is.

Vraag: Welk van de onderstaande uitspraken is het meest geloofwaardig/juist?

a. Het systematisch buitengewone rendement kan worden bepaald op basis van het
CAPM.
b. De koersreactie is consistent met inside informatie-gerelateerde handel door mensen.
c. De koersreactie is consistent met marktefficintie.
d. De koersreactie is consistent met het bestaan van negatieve autogecorreleerde
rendementen.


22. Beschouw een wereld die voldoet aan de veronderstellingen van het CAPM.
Onderneming ABC heeft een debt-equity verhouding van 3,0. De
A
is gelijk aan 2,0,
de
D
is gelijk aan 1,0. Voorts is gegeven dat het verwachte rendement op de
marktportefeuille 10% bedraagt, en dat de risicovrije rentevoet gelijk is aan 4,0%.

Vraag: Het geiste rendement door de verschaffers van eigen vermogen (r
E
) ligt het
dichtste bij

- 10 -
a. 18%
b. 22%
c. 34%
d. 52%

23. Beschouw de volgende beweringen:

I. De waarde van het eigen vermogen van een onderneming is onafhankelijk van haar
vermogensstructuur.
II. De prijs per aandeel van een onderneming is onafhankelijk van haar
vermogensstructuur.
III. De winst per aandeel van een onderneming is onafhankelijk van haar
vermogensstructuur.

Vraag: Welke van bovenstaande beweringen is of zijn overeenkomstig de stellingen
van Modigliani en Miller (1958), die gebaseerd zijn op de veronderstelling
van een perfecte vermogensmarkt en uitgaan van een gegeven
investeringsbeslissing?

a. Alleen bewering I
b. Alleen bewering II
c. Alleen bewering III
d. Bewering I, II en III

24. Beschouw een vermogensmarkt met als enige imperfectie het bestaan van
vennootschapsbelasting met een tarief van 22%. De verwachte eeuwigdurende
jaarlijkse cashflow uit de activa van onderneming ABC voordat met de fiscus is
afgerekend bedraagt 125 mln. De WACC van deze onderneming is 8,0%, het aantal
uitstaande aandelen bedraagt 100 mln, de boekwaarde van het eigen vermogen
bedraagt 300 mln, en de koers van een aandeel ABC is 4,00.


Vraag: De leverage (D/E) van onderneming ABC ligt het dichtste bij

a. 2,05
b. 2,91
c. 3,06
d. 4,21


25. Beschouw een vermogensmarkt met als enige imperfectie het bestaan van
vennootschapsbelasting.

Vraag: Welke van onderstaande beweringen is juist?

a. In deze wereld is er een positief verband tussen de waarde (enterprise value) en
de leverage (debt-to-equity ratio) van een onderneming
b. In deze wereld is er geen verband tussen de waarde (enterprise value) en de
leverage (debt-to-equity ratio) van een onderneming
- 11 -
c. In deze wereld is er een positief verband tussen de gewogen gemiddelde
vermogenskostenvoet en de leverage (debt-to-equity ratio) van een onderneming
d. In deze wereld is er geen verband tussen de gewogen gemiddelde
vermogenskostenvoet en de leverage (debt-to-equity ratio) van een onderneming

26. Beschouw een vermogensmarkt waar vennootschapsbelasting (
c
= 25%), belasting op
inkomsten uit het verschaffen van vreemd vermogen (
p,D
= 25%), en belasting op
inkomsten uit het verschaffen van eigen vermogen (
p,E
= ?) de enige imperfecties zijn.

Ondernemingen U en L hebben beide een verwachte eeuwigdurende jaarlijkse EBIT
van 400.000. Winsten worden ieder jaar volledig uitgekeerd aan aandeelhouders. U is
geheel met eigen vermogen gefinancierd, terwijl L voor het bedrag D = 200.000
eeuwigdurend vreemd vermogen heeft uitstaan tegen een couponrente van 5%, wat
overeenkomt met het geist rendement op vreemd vermogen.

Het verschil tussen de marktwaarde van L en U bedraagt 80.000.

Vraag: Welke van de volgende percentages ligt het dichtste bij
p,E
?

a. 0
b. 10
c. 25
d. 40


27. In een wereld met als enige imperfecties het bestaan van vennootschapsbelasting en
inkomstenbelasting hebben alle ondernemingen tezamen de optimale hoeveelheid
vreemd vermogen bereikt (= Miller evenwicht). Gegeven is dat het
inkomstenbelastingtarief op inkomsten uit aandelen verwaarloosbaar is. Het
vennootschapsbelastingtarief bedraagt 27%. Voor het marginale effectieve
inkomstenbelastingtarief op inkomsten uit verstrekt vreemd vermogen geldt:

D
D p
2 8
4
5 , 0
,



waarbij D staat voor de omvang van de schuld voor de gehele economie in miljarden
euros.

Vraag: De overheid overweegt de vennootschapsbelasting te verlagen tot 25%. Het
percentage waarmee de omvang van de schuld voor de gehele economie als
gevolg hiervan zal afnemen licht het dichtste bij

a. 2,0%
b. 7,4%
c. 11,7%
d. 14,8%





- 12 -
28. Vraag: Welk van de onderstaande uitspraken is juist?

a. Een bod op een onderneming kan zowel in aandelen van de onderneming die
overneemt (stock offer) als in geld (cash offer). Ten opzichte van een cash offer
geeft een stock offer volgens de trade-off theorie een negatief signaal over de
waarde van de aandelen van de over te nemen onderneming.
b. Indien een onderneming in financile problemen verkeert, zal het voordeel van
nieuw aangetrokken eigen vermogen deels ten goede komen aan vreemd vermogen
verschaffers.
c. Volgens de pecking-order theorie verdient financiering met vreemd vermogen de
voorkeur boven eigen vermogen omdat vreemd vermogen een lagere
vermogenskostenvoet heeft.
d. Volgens de free cash-flow theory spelen belangenconflicten tussen het
management en de eigen vermogenverschaffers een grotere rol naarmate er meer
kasgeld nodig is voor activiteiten op de rele markt.


29. Ga uit van een perfecte vermogensmarkt en risiconeutrale vermogenverschaffers.
Beschouw een onderneming met een rente- en aflossingsverplichting over 1 jaar ter
grootte van 100.000. De onderneming wordt over 1 jaar geliquideerd en staat
momenteel voor een investeringsbeslissing.

Het project kan alleen doorgang vinden indien de aandeelhouders dit volledig met
nieuw eigen vermogen financieren. De voor het project relevante vermogens-
kostenvoet is 5%. Dit is eveneens het door verschaffers van eigen vermogen geiste
rendement. Het is nog niet bekend welke investeringsuitgave voor dit project vereist
is.

De liquidatiewaarde van de onderneming over 1 jaar varieert al naar gelang de state
of the world die zal optreden in de volgende periode. De kans op een
hoogconjunctuur is even groot als de kans op een laagconjunctuur. De waarde van de
onderneming over 1 jaar (vlak voor liquidatie) kan als volgt worden weergegeven:

state of the world waarde onderneming
zonder project
waarde onderneming
met project
hoogconjunctuur 120.000 155.000
laagconjunctuur 90.000 115.000

Vraag: De kleinste netto contante waarde (NPV) van het project waarbij
aandeelhouders bereid zouden zijn om het project met nieuw eigen vermogen
te financieren ligt het dichtste bij

a. 0
b. 4.762
c. 14.286
d. 23.810




- 13 -
30. Enkele jaren geleden onderzocht Aktiespararna een Zweedse beleggersorganisatie
de belastingheffing in 36 landen, waaronder alle 25 EU-landen. De organisatie maakte
een vergelijking waarbij de totale belastingdruk in vier onderdelen werd opgesplitst:
koerswinstbelasting, vennootschapsbelasting, dividendbelasting, en
vermogensbelasting. De afgebeelde tabel geeft weer wat een echtpaar aan belastingen
betaalt in ieder land, waarbij voor ieder land gelijke aannames zijn gemaakt met
betrekking tot gezinsinkomen, grootte aandelenportefeuille, overig vermogen,
dividendinkomsten en gerealiseerde koerswinst.

Aangenomen mag worden dat koersverliezen volledig aftrekbaar zijn en dat de
belastingdruk geldt voor alle typen beleggers. Neem tevens aan dat op de
aandelenbeurzen van ieder land alleen binnenlandse beleggers actief zijn, en zie af van
andere imperfecties dan belastingen.

Tax type
EU country Capital gains Corporate Dividend Wealth Total
Sweden 3977 1113 859 2784 8733
Finland 3712 1034 470 2004 7220
Netherlands 0 1253 0 5894 7147
Denmark 3712 1113 802 0 5627
Spain 1988 1392 134 1275 4789
Estonia 3181 954 0 0 4135
Poland 2519 756 612 0 3887
Italy 1723 1471 313 0 3507
Slovakia 2519 756 0 0 3275
Luxembourg 0 910 0 1876 2786
Ireland 1326 497 199 0 2022
Belgium 0 1352 656 0 2008
Hungary 0 636 1069 0 1705
Portugal 0 1094 432 0 1526
Czech
Republic 0 1034 441 0 1475
Malta 0 1392 0 0 1392
France 0 1345 0 0 1345
Austria 0 994 350 0 1344
Greece 0 1273 0 0 1273
United
Kingdom 0 1193 0 0 1193
Lithuania 0 597 507 0 1104
Germany 0 1049 0 0 1049
Cyprus 0 994 0 0 994
Slovenia 0 994 0 0 994
Latvia 0 597 0 0 597

Vraag: Voor ten minste hoeveel van de 25 landen in de tabel geldt dat de verwachte
koersdaling bij uitkering van dividend gelijk is aan het uitgekeerde dividend
per aandeel?

a. 1
b. 3
c. 5
d. 10

You might also like