You are on page 1of 7

[1]

De gelijkenissen van Lukas 15


Lukas 15 gaat in zijn geheel over een thema, dat blijkbaar tot de essentie behoorde
van Jezus verkondiging. De vreugde over het verlorene dat weer wordt
teruggevonden. Het hoofdstuk wordt om die reden weleens het hart van het
Lukasevangelie genoemd. In Galilea spreekt Jezus meerdere malen over het roepen
van zondaars, het terugroepen van verloren mensen, aan de rand van de
samenleving, maar soms ook behorend tot de elite van het volk, die van God zijn
afgedwaald, geen relatie meer hebben met Tempel of Torah, en in die zin in het leven
verdwaald zijn. Het verbond van de Torah geeft hen geen richting meer in het leven,
en geen houvast.

1. De strekking van Lukas 15


Juist deze zondaars- afvalligen van het Verbond - wilde Jezus roepen tot bekering,
anders dan de Farizeen die deze groep betitelde als volksmenigte- amei haarets
en zoveel mogelijk wilde vermijden. Al heel vroeg komt er daarom juist van Farizese
zijde verzet tegenover Jezus missie. Het verwijt wordt geuit dat Jezus eet met
tollenaren en zondaars, dus met een deel van de elite de belastinginners die
collaboreerden met Rome en met het volk dat buiten het verbond stond. Voor het
grootste deel arme vissers en schaapherders die zich niet wilden of konden houden
aan de rigoureuze en minutieuze religieuze wetgeving waar de Farizeen zich sterk
voor maakten.
De verantwoording van Jezus keuze om juist zondaars te roepen tot bekering wordt
in dit hoofdstuk breed uitgemeten. Het hele hoofdstuk is een programmatische
weergave van Jezus prediking en de discussie met de Farizeen waarin het ingebed
is, volgt niet een of ander incident zoals bij de genezing in de synagoge bij
voorbeeld maar lijkt samen te vatten waar Jezus nu eigenlijk voor stond in contrast
met de Farizeen ondanks zijn nabijheid tot hun opvattingen.
Tijdens de reis naar Jeruzalem komen steeds weer juist de verlorenen, de tollenaren
en de zondaars, naar Jezus toe om Zijn onderwijs te horen. Zo begint het hoofdstuk
ook: Al de tollenaars en de zondaars nu kwamen bij Hem om Hem te horen. (15:1)
En daar tegenover staat de oppositie: En de Farizeen en de Schriftgeleerden
morden onder elkaar en zeiden: Deze Man ontvangt zondaars en eet met hen. (15:2)
Het antwoord van Jezus op dit morren wordt nu in verschillende gelijkenissen
gegeven, die samen het program van Jezus prediking omschrijven, met een en

[2]

hetzelfde thema: het redden van het verlorene. Het verloren schaap, de verloren
penning, de verloren zoon horen bij elkaar. Het is een appel op de vromen in Isral,
zich juist te verheugen over de reactie van de verlorenen op de prediking van Jezus.
Juist degenen die binnen het Verbond stonden en de God van Isral dienden, zouden
zich moeten verheugen over het feit dat Jezus prediking zoveel succes heeft onder
juist deze verwaarloosde en vergeten groeperingen die toch het grootste deel van
het volk uitmaakten. (2 miljoen Judeers waarvan 40,000 Farizeen is de schatting.)
Het gemor van de Farizeen heeft een bijzondere pointe. Eerst het minachtende:
deze, die-daar. Misschien kan beter worden vertaald met: Zondaars ontvangt die
kerel, en hij eet (ook nog )samen met hen! De insinuatie is, dat Jezus die
tafelgemeenschap heeft met deze groepen, zelf dus ook een zondaar moet zijn. Dat
is uiteraard een miskenning van de realiteit. Hij, de Torahgetrouwe jood, komt tot de
zondaars als Leraar! Zondaars worden door hun geloof en door Zijn onderwijs juist
rein bij Jezus. Niet omgekeerd, dat Jezus onrein wordt door met de zondaars te eten.
(Een bewuste omkering dus van het reinheidsidee van de Farizeen die door contact
met zondaars besmet zouden raken.)
Omdat de Farizeen zich vergissen in de status van Jezus als door God gezonden
Leraar, zien zij ook niet dat nu precies deze tafelgemeenschap met Jezus de grondslag
is van hun verlossing. Eigenlijk is de achterliggende vraag dus opnieuw wie Jezus is.
Alleen een Messiaanse figuur kan immers zeggen, dat Zijn aanwezigheid mensen
reinigt en bevrijdt van hun zonde. Jezus stelt zich in zoverre dus niet op als een
Farizese leraar, die zichzelf beschermen moest tegen de onreinheid van anderen. Hij
heiligt door Zijn aanwezigheid en wordt niet verontreinigd door de mensen die Hij
aanraakt.
Ondanks de miskenning van Zijn persoon, gaat Jezus toch uitgebreid in op de
bezwaren van de Farizeen. In Zijn predikingwil Jezus juist bereiken, dat vromen en
zondaars samen worden gebracht rondom Zijn Persoon. Door het opheffen van deze
tweespalt, kan het volk worden verenigd onder het gezag van de Messias. De zondaars
moeten zich dan echter bekeren, en de vromen zullen die bekering moeten
aanvaarden, en daardoor op de gezamenlijke grondslag worden geplaatst: beiden zijn
aan elkaar gelijk in het Koninkrijk dat Jezus predikt en dat Hij belichaamt.

[3]

2. De dubbelgelijkenis van schaap en penning


In het hoofdstuk staan eigenlijk maar twee gelijkenissen, omdat de eerste twee
(schaap en penning) elkaars duplicaat vormen. De gelijkenis van de schapen spreekt
over een man die een schaap verliest, en de gelijkenis van de penning spreekt over
een vrouw. Het is allemaal deze gelijkenis (15:4) zodat we het als dubbelgelijkenis
moeten lezen en niet als twee aparte gelijkenissen. De pointe van beide is ook
hetzelfde: de engelen in de hemel verheugen zich over n zondaar die zich bekeert.
Met de implicatie: dat zouden jullie Farizeen dus ook moeten doen.
De eerste gelijkenis wil om te beginnen duidelijk maken, over welk gevoel het gaat.
Het is het gevoel van opluchting dat het verlorene gevonden wordt: een schaap, een
penning. Dat zijn zeker ervaringen die iedereen herkennen kan. Soms wordt in de
uitleg teveel nadruk gelegd op details. Zo wordt er weleens gezegd dat het zoeken van
het ne verloren schaap nodeloos het leven van de overige 99 schapen in gevaar
brengt. De tekst zegt daar niets over, maar dat zwijgen van de tekst betekent eveneens
dat helemaal niet kan worden uitgesloten dat vanzelfsprekend een wacht achterblijft
bij de overige 99. De kudde is simpelweg aan de knechten toevertrouwd.
De vrouw doorzoekt een donkere Oosterse woning om een verloren penning te
zoeken. Niet omdat die penning op zich zoveel waard was, maar omdat de
verzameling van tien penningen zonder die ne nu incompleet is te denken is aan
een som gelds die voor een bepaald doel gespaard was of aan een hoofdversiersel dat
uit penningen was gemaakt. Het geheel was beschadigd door het ontbreken van dat
ene. Zo is Isral beschadigd door het ontbreken van een groot deel van haar bevolking
in de dienstbaarheid aan God. Door het terugvinden van het ontbrekende ontstaat er
vreugde: de collectie is weer intact, de kudde is weer compleet, en bij implicatie, het
volk is weer als geheel volk Gods. Zoals de man zijn schapen bijeen wil houden, is
de Goede Herder bezig om de kudde compleet te maken; zoals de vrouw haar collectie
wil compleet houden, zo is de Eigenaar van Isral bezig, alles weer bijeen te
verzamelen. Uiteraard is er dan juist vreugde over wat is teruggevonden. Niet
vanwege de waarde van het verlorene, maar vanwege de waarde van het geheel!
Dat verklaart de vreugdemaaltijden die Jezus met de zondaars houdt. Net als voor de
schaapsherder en de vrouw met de penningen is er voor Hem reden om feest te
vieren, als Hij erin slaagt Gods volk weer compleet te maken. Dat is een gevoel dat nu
net bij een eigenaar behoort, en Jezus vertelt hier dus indirect dat Hij de Eigenaar
van Isral is.

[4]

Dat geeft ook antwoord op de insinuatie van de Farizeen dat Hij eigenlijk zelf een
zondaar moet zijn om zich in deze maaltijden met tollenaars en zondaars af te geven.
Hij is zelf geen schaap, en hij is zelf niet met een penning te vergelijken. Hij is te
vergelijken met de eigenaar van de schapen, de penningen. Jezus heeft een
hemelse herkomst, daarom zijn het juist de vrienden van de Eigenaar, de engelen
gedacht moet worden aan een beeld van een hemelse hofhouding waarvan de
belangrijkste dienaren op goede voet staan met de zoon van de Koning die zich
erover verheugen dat hun vriend en leidsman Zijn missie weet te vervullen. Daarom
wordt hier verwezen naar de engelen die zich verheugen over n zondaar die zich
bekeert. Opnieuw draait het om de persoon van Jezus. Hij is de eigenaar, en Hij heeft
een hemelse herkomst, zodat de engelen zijn vrienden zijn die zich mt Hem
verheugen over wat er gebeurt. Hij is de Herder van deze schapen en de Hij is de
vrouw die een verzameling penningen koestert.
De pointe van deze eerste dubbelgelijkenis is dus duidelijk: Jezus is geen zondaar te
midden van zondaars, maar de hemelse bevrijder van tollenaars en zondaars, en Hij
is gekomen om zijn volk weer compleet te maken.
De tweede gelijkenis is die van de verloren zoon. Kortweg wordt hier duidelijk
gemaakt, dat juist diegenen die zich niet verheugen over de redding van de
verlorenen nu zelf verloren raken en buiten het verbond komen te staan. In de
bewoordingen van Jakob van Bruggen: Wie niet blij is, wordt vermist.

3. De verloren zoon
Het verhaal is overbekend en daarom zijn er maar een paar opmerkingen te maken
over de details van de tekst. Zo vraagt de jongste zoon om het hem toekomende deel
van de erfenis nog tijdens het leven van zijn vader. Dat is een juridische term die je
zou kunnen vertalen als kindsdeel en die hier een derde van het vaderlijk vermogen
betreft. In het geval van een toewijzing van het erfdeel na de dood van de vader was
dit de maatstaf en dan had de oudste zoon recht op een dubbel deel. Bij schenkingen
tijdens het leven was de vader echter niet verplicht om zich aan deze verdeelsleutel te
houden, zodat meteen al de genereuze schenking van dit kindsdeel moet opvallen.
Zelfs tegenover de zoon die hem feitelijk in de steek wil laten, is de vader vrijgevig en
barmhartig.
Wat de oudste zoon betreft, nu het kindsdeel van de jongste zoon is uitbetaald, heeft
hij recht op het geheel van het resterende vaderlijke vermogen na diens dood. De
vader zal bij het toewijzen van het kindsdeel aan de jongste zoon tegelijkertijd ook het

[5]

kindsdeel aan de oudste hebben overgedragen. en verdeelde onder hen zijn


vermogen. (15:12b) De jongste maakt nu dit kindsdeel te gelde, d.w.z. hij laat zich
uitkopen. Het vermogen dat hij vervolgens in den vreemde verbrast bestaat dus uit
geld en niet uit goederen. Omdat de vader nog in leven was, blijft hij intussen wel de
vruchtgebruiker van deze voortijdig verdeelde erfenis. Maar terecht kan tegen de
oudste zoon worden gezegd: Al het mijne is het jouwe. (15:31)
Was het nu al een zonde, dat de jongste zoon dit kindsdeel opeiste en daarmee het
familiebedrijf de boerderij op de rand van een faillissement moet hebben
gebracht? Dat is zeker in het huidige Midden-Oosten het geval, maar het is onzeker of
die gedachte ook bestond in de tijd van Jezus. Maar in de gelijkenis begint de zonde
niet bij het opvragen van het kindsdeel, daar begint alleen een hang naar
onafhankelijkheid zichtbaar te worden, die de voorwaarde is van de zonde. Het is
een neutrale stap van losmaking die wel de goede relatie tussen vader en zoon
aantast. Op dezelfde wijze is ook de goede relatie tussen de oudste zoon en de vader
aangetast, zoals later blijkt wanneer hij zegt: U hebt mij nooit een bokje gegeven om
met mijn vrienden te delen. Dat delen van het bokje met vrienden lijkt ook een
afstand tot de vader te impliceren.
De vader is toegeeflijk tegenover het verzoek van de jongste zoon, handelt
rechtvaardig door meteen ook de oudste bij de schenking van het kindsdeel te
betrekken, ondanks het feit dat hij vermoedt dat de jongste zoon die zich laat
uitkopen, met het verworven geld geen bijster goede bedoelingen heeft.

4. De personen in de gelijkenis
De drie personen in de tweede gelijkenis van Lukas 15 komen n voor n aan bod.
Eerst vinden we vertelling over de jongste zoon. (15:13-19) Hij neemt afstand tot zijn
vader, eerst door het opeisen van het kindsdeel, dan door de reis naar een ver land,
dan ook moreel door het leiden van een losbandig leven, tenslotte wordt deze afstand
onvrijwillig als hij zich genoodzaakt ziet tot het hoeden van onreine varkens.
Wanneer de geestelijke afstand op zijn grootst is, beweegt hij zich weer terug naar
huis.
Het tweede deel gaat over de vader. Hij is ver van zijn zoon, maar loopt hem tegemoet
en omhelst hem bij zijn terugkeer. De zonden van de jongste worden vergeven en de
relatie is weer hersteld: de vader noemt de jongste opnieuw zoon, terwijl deze hoopte

[6]

een dagloner bij zijn vader te mogen worden. Hij brengt de jongen ook weer terug in
huis, waar geen onreine varkens, maar het reine gemeste kalf gegeten wordt.
De oudste zoon weigert echter te delen in de vreugde van zijn vader. (15:25-32) Hij
wil geen broer zijn van de jongste: die zoon van u, zegt hij. Zoals de vader het woord
broer benadrukt, zo benadrukt de oudste zoon het woord zoon. Anders dan de
vader, is de oudste zoon niet bereid te vergeven en weer in de tafelgemeenschap op te
nemen.
Net als bij het verdwaalde schaap en de verloren penning gaat het om een verloren
zoon: hij was dood en hij leeft; hij was verloren en is weer gevonden. Maar blijkbaar
gaat het niet om het zoeken van het verlorene. Naar de jongste zoon is niet gezocht en
hij is dan ook niet gevonden zoals schaap en penning. Het zwaartepunt van het
verhaal ligt dan ook niet bij de terugkeer van de zoon, maar in het derde deel, de
reactie van de oudste zoon. Verloren zoon en vader, schaap en herder, penning en
vrouw zijn de sterke koppels van de drie verhalen. Maar de engelen die zich
verheugen over het geredde, samen met hun vinder, worden hier ineens vervangen
door iemand die zich niet verheugt als het verlorene weer terug komt.
Het derde deel van het verhaal is dus de pointe van alle gelijkenissen in dit hoofdstuk.
Jullie Farizeen zijn als de oudste broer! Dat moet schokkend zijn geweest. De
Farizeen zien zichzelf niet als broers van de zondaars. En hun werk van bevrijding
het tot proseliet maken van anderen ligt op een geheel ander vlak. De Farizese
poging tot redding van het verlorene is iemand inwijden in de Farizese levensstijl.
Waar dat niet lukt, wordt iemand als zondaar afgewezen. Daarmee wordt miskend
dat de zo afgewezenen er wel degelijk bij horen. Het ne volk van God is 100 schapen,
tien penningen en twee zoons! Jezus kent een veel inclusievere houding, waarin
iemand wel wordt teruggebracht tot de feestmaaltijd aan het gemeste kalf de
varkens zijn verdwenen maar niet eerst hoeft te presteren om te worden
aangenomen. Het gaat bij Jezus veeleer om het herstel van de relatie, dan om de
objectieve prestatie, zoals we al vaker hebben gezien.
De jongste zoon verbeeldt tollenaars en zondaars. De oudste zoon verbeeldt de
wetgeleerden en Farizeen die zich over hun bekering- een halfslachtige in hun
ogen niet kunnen verheugen. Wie wordt nu verbeeld door de figuur van de vader?

[7]

5. Jezus als de vader


De jongste zoon is de zondaar, de oudste zoon de Farizeer, maar wie is dan de vader
in de gelijkenis van de verloren zoon? Wanneer de vader wordt gedentificeerd met
God de Vader, dan blijft Jezus buiten het verhaal staan. De gelijkenis is dan een mooi
verhaal dat illustreren wil hoe liefdevol God met iedereen omgaat en een aansporing
om de houding van de oudste zoon te vermijden. Jezus predikte immers niets anders
dan de liefdevolle Vader? Een dergelijke uitleg sluit aan bij veel vrijzinnige
benaderingen waarin dan vooral het onderscheid tussen de prediking van Jezus (God
is liefde voor alle mensen) en de verkondiging over Jezus (de toornige God die door
een mensenoffer moet worden verzoend) als axioma wordt gehanteerd.
De concrete aanleiding van de gelijkenis is echter dat Jezus met tollenaren en
zondaars aan tafel zit en de maaltijd met hen deelt. De maaltijd van de vader met het
gemeste kalf, wijst toch terug naar juist die vreugdemaaltijden van Jezus. Het is niet
zo vreemd dat de vader hier juist verwijzen moet naar Jezus! Want in de
dubbelgelijkenis had Jezus zichzelf al indirect als de Eigenaar van de schapen en de
penningen gepresenteerd. Zoals de vader boven de beide zoons staat, zo staat Jezus
ook boven zowel de zondaars als de wetgeleerden. Jezus is niet de hemelse Vader,
maar Hij kan in een gelijkenis wel worden gerepresenteerd door een vaderfiguur, net
als door een vrouw of een schaapherder. Bovendien mag in deze context worden
meegenomen dat Jezus kon zeggen: Ik en de Vader zijn n. (Joh. 10:30) Daarom
kan de zoon in een gelijkenis als vader optreden. (Van Bruggen) De suggestie is in
ieder geval ook aanwezig, dat de hemelse vader zelf niet alleen de engelen zich nu
verheugen over de bekering van een zondaar.
We moeten niet vergeten dat de vreugde van de engelen en de vader niet slaat op de
verloren penning, het afgedwaalde schaap of de verloren zoon zelf. Pas hun gevonden
worden resp. de bekering van de jongste zoon is reden van vreugde. Het is dus juist
niet de prediking dat God een allemansvriend is, en dat het zijn beroep is te vergeven
(Voltaire). De voorwaarden zijn duidelijk: de jongste zoon komt tot inzicht in zijn
situatie, krijgt berouw, hoopt op vergeving en gt terug in alle nederigheid. Alleen z
kan de vader zijn barmhartige omhelzing naar zijn jongste zoon uitstrekken.

You might also like