Professional Documents
Culture Documents
1.1. BEGRIPPEN
Ritme: de steeds wisselende opeenvolging van kortere en langere tonen.
Metrum of maat: verdeling van de tijd in gelijke eenheden (tellen), op basis van het accent.
Tel: de eenheid van het metrum.
Tempo: de snelheid waarmee de tellen elkaar opvolgen.
Noot: een geschreven symbool dat de uitvoerder vertelt hoe lang een bepaalde toonhoogte
moet worden aangehouden.
1.2. NOTENWAARDEN
Er zijn verschillende notenwaarden. Vergelijk bijvoorbeeld de hele noot met een taart. Om
kwartnoten te krijgen, snijd je de taart in vier gelijke stukken. Voor achtste noten snijd je ze
in achten, enzovoort.
Noten kunnen bestaan uit drie onderdelen: een kop, een stok en een vlagje. De achtste noot
heeft alle drie deze onderdelen.
Het stokje kan omhoog (aan de rechterkant van de noot) of omlaag (aan de linkerkant van
de noot) wijzen, afhankelijk van de plaats op de notenbalk (het maakt dus niets uit voor de
waarde van de noot).
onder de noot si steeltjes omhoog
vanaf de noot si steeltjes omlaag
In plaats van vlagjes kunnen achtste noten en kleinere notenwaarden verbonden worden
door een streep. Dit gebeurt om het geheel overzichtelijker te maken.
1.3. RUSTEN
Als je een rust ziet in een muziekstuk, hoef je niets te doen, behalve te blijven tellen. Dat
laatste is heel belangrijk, want anders geraak je uit de maat.
1.5. OVERZICHT
Hieronder vind je een overzicht van de meest gebruikte ritmische figuren in onze AMVcursus.
2.1. MATEN en MAATSTREPEN
Een maat is een gedeelte dat tussen twee maatstrepen staat. Maatstrepen zijn verticale
strepen die lopen van de bovenste tot de onderste lijn van de notenbalk.
Maten volgen elkaar op, het hele muziekstuk lang, en iedere maat bevat zoveel tellen als
aangegeven door het bovenste getal van het maatcijfer.
maat
maatstreep
dubbele maatstreep
VB:
2/4
v
EEN
twee
3/4
v
EEN
twee
drie
4/4
v
EEN
twee
()
v
EEN
twee
6/8
DRIE
vier
In het begin van een muziekstuk staan, vlak na de sleutel, twee getallen boven elkaar. Die
twee getallen geven de maatsoort aan. Dit is het maatcijfer.
ste
noot, enz.)
OVERZICHT
Enkelvoudig
Samengesteld
Onregelmatig samengesteld
2/8
2/4
2/2 C
6/16
6/8
6/4
5/16
5/8
5/4
3/8
3/4
3/2
9/16
9/8
9/4
7/16
7/8
7/4
4/8
4/4
4/2
12/16
12/8
12/4
1
0
3.1. SYNCOPE
1. Wat is een syncope?
Accenten in een melodie klinken normaal gesproken op dezelfde plek als de bijbehorende
maataccenten. In de vierkwartsmaat is dat de 1ste (en de 3de) tel. Een accent in de melodie
kan echter ook op een heel andere plaats terecht komen. Als een accent in een melodie op
een andere plaats klinkt dan zou moeten, dan spreek je van syncope.
Een syncope wordt vaak veroorzaakt door een verschuiving van de eigenlijke accenten naar
een vroeger tijdstip. Zo kan een toon ruim vr de tel beginnen en krijgt daardoor extra
nadruk, valt op.
Bijvoorbeeld: een toon die eigenlijk op de 1e tel hoort te beginnen, klinkt al op de 4e tel,
dat is dus een hele tel eerder. Dit soort syncopes zijn in notenschrift makkelijk te noteren.
2. Notatie
Hieronder staan in het eerste ritme geen syncopes, in het tweede wel. De tonen ervaar je in
het onderste voorbeeld als syncopes, omdat accenten een halve tel eerder klinken dan
volgens het maatschema zou moeten.
Hieronder zie je twee ritmes. In het eerste ritme staan geen syncopes, in het tweede ritme
wel. Deze tonen ervaar je daar als syncopes, omdat accenten een hele tel eerder klinken dan
volgens het maatschema zou moeten. In het tweede voorbeeld vind je de 1ste syncope in de
1e maat op de 4e tel; de 2e syncope in de 2e maat op de 2e tel.
1
1
3.2. OPMAAT
Een OPMAAT is een onvolledige maat bij het begin van een muziekstuk.
De opmaat vormt samen met de laatste maat van het muziekstuk een volledige maat.
OPMAAT + LAATSTE MAAT =
1 VOLLEDIGE MAAT
VB:
Normaal gezien zitten er in een vierkwartsmaat 4 tellen in elke maat. Maar een opmaat
breekt met die regel. De eerste maat in het voorbeeld heeft maar n tel, waar het er vier
zouden moeten zijn. Alle volgende maten hebben netjes vier tellen per maat, zoals je in de
vierkwartsmaat mag verwachten, tot we aan het einde komen, waar je plots weer een maat
ziet verschijnen die niet volledig is.
De laatste maat is het complement van de opmaat: de laatste drie tellen zijn te beschouwen
als de restant van die eerste maat. De laatste maat repareert wat er mis leek te zijn in de
eerste maat, waardoor de regel van vier tellen blijft gehandhaafd.
Een andere antimetrische figuur is de duool. Een duool wordt gebruikt als de componist
twee noten wil plaatsen waar er normaal drie horen.
In een samengestelde maatsoort kan je een gepunteerde kwartnoot in twee gelijke delen
verdelen met een duool, dus twee achtste noten in plaats van drie.
Een triool is een set van drie noten die samen even lang duren als normaal gezien twee van
die noten. Dus om een kwartnoot in drie gelijke delen te verdelen, schrijf je een triool van
achtste noten.
1
2
Tempo en dynamiek zijn als muzikale leestekens: ze geven aan of je je bij het spelen van een
muzikale zin boos of blij of droevig zou moeten voelen. Ze helpen je als uitvoerder om het
verhaal van de componist aan het publiek over te brengen.
4.1. TEMPO
Tempo betekent letterlijk tijd. Als er over het tempo van een muziekstuk gesproken wordt,
gaat het over de snelheid waarmee het stuk gespeeld wordt.
Oefenen met een metronoom is de beste manier om een strak metrum te leren vasthouden
tijdens het spelen van een stuk. Een componist kan met behulp van een
metronoomaanduiding precies aangeven hoe snel een stuk gespeeld moet worden.
Bijvoorbeeld: = 96, betekent dat er 96 kwartnoten per minuut moeten worden gespeeld.
Naast een exact metronoomcijfer, zijn er Italiaanse woorden die gebruikt worden om een
minder precieze tempoaanduiding te formuleren. Deze staan meestal bij het begin van een
muziekstuk (zie Italiaanse woordenlijst).
VB: moderato allegro largo
4.2. DYNAMIEK
Dynamische aanduidingen hebben betrekking op de geluidssterkte van een stuk. Net als
tempoaanduidingen worden dynamische aanduidingen door componisten gebruikt om aan
te geven hoe ze willen dat hun muziek aanvoelt: rustig of luid, vrolijk of droevig (zie
Italiaanse woordenlijst).
1
3
5.1. NOTENBALK
Noten en rusten worden geschreven op een notenbalk.
De notenbalk bestaat uit vijf lijnen, met vier tussenruimten. Noten en rusten worden
geschreven op en tussen de lijnen. Welke toonhoogten precies worden bedoeld met iedere
lijn en tussenruimte, hangt af van de sleutel die aan het begin van elke notenbalk staat.
5.2. SLEUTELS
In het begin van de notenbalk staat telkens een sleutel. Iedere sleutel is verbonden met een
bereik van toonhoogten die met noten op en tussen de lijnen van de notenbalk worden
aangeduid.
VB:
VB:
1
4
De centrale do van de piano bevindt zich precies tussen viool- en bassleutel in, niet op n
van de notenbalken, wel op een hulplijn. Hulplijnen zijn lijntjes die boven of onder een
notenbalk worden getekend om noten buiten het directe bereik van de notenbalk te kunnen
schrijven.
Voor sommige instrumenten is het noodzakelijk dat je nog andere sleutels ontcijferd krijgt,
bv. de utsleutel of dosleutel. Deze sleutel is verplaatsbaar en kan op iedere lijn van de
notenbalk geschreven worden. De centrale do bevindt zich bij deze sleutel op de lijn die
midden door de sleutel loopt. Afhankelijk van de plaats van de utsleutel wordt deze sleutel
bv. altsleutel of tenorsleutel genoemd.
VB:
1
5
6.1. STAMTONEN
De noten do, re, mi, fa, sol, la en si zijn de stamtonen. Dit zijn de tonen die corresponderen
met de witte toetsen van de piano. Oorspronkelijk waren dit de enige tonen waarmee
muziek werd gemaakt. De tonen die bij de zwarte toetsen horen, werden pas later ontdekt.
De witte toetsen van het toetsenbord kregen de namen van de stamtonen, en dit zijn precies
de noten van de toonladder van do groot, die begint op do. Veel later werd ontdekt dat met
vijf extra tonen het octaaf in twaalf gelijke delen kon verdeeld worden, volgens de theorien
van Pythagoras. Deze 5 tonen komen overeen met de zwarte toetsen.
Bij moderne pianoklavieren is het verschil in toonhoogte tussen twee naast elkaar liggende
toetsen, zwart of wit, overal gelijk, namelijk een halve toon. Ook bij een gitaar zitten de
fretten (dwarsstaafjes) op de hals op zodanige afstand van elkaar dat het verschil in
toonhoogte tussen twee fretten overal een halve toon is.
In de westerse muziek is de halve toon het kleinste verschil tussen twee toonhoogten,
tenminste wat de notatie betreft (de toonhoogte wordt immers bepaald door de frequentie van de trilling en
kan continu variren, daarom zijn er binnen de halve toon nog vele microtonale stappen mogelijk).
Bv.
De westerse muzieknotatie kent alleen een verdeling van het octaaf in twaalf gelijke
stappen. In oosterse muziek daarentegen worden ook kwarttonen gebruikt.
1
6
Een hele toon is logischerwijs het toonhoogteverschil tussen twee toetsen die van elkaar
worden gescheiden door n tussenliggende toets, of op gitaar twee fretten met n fret
ertussen.
Bv.
Hele en halve tonen zijn de bouwstenen van de intervallen of toonafstanden. Het is heel
belangrijk om het verschil tussen hele en halve tonen te kennen om goed met toonladders
en akkoorden overweg te kunnen.
6.3. WIJZIGINGSTEKENS
Om de tonen aan te duiden die bij de zwarte toetsen horen, de afgeleide tonen, worden
wijzigingstekens gebruikt. Wijzigingstekens verhogen of verlagen een stamtoon met een
halve toon. Ze worden vr de noot geplaatst, op dezelfde hoogte als de noot.
Er zijn drie soorten:
-
kruis
mol
herstellingsteken
#
b
VB:
Een kruis verhoogt de noot met een halve toon, een mol verlaagt de noot met een halve
toon.
VB:
Af en toe kom je een dubbelkruis (X) of een dubbelmol (bb) tegen. Een dubbelkruis verhoogt
een stamtoon met 2x een halve toon, een dubbelmol verlaagt een stamtoon met 2x een
halve toon.
1
7
Toepassingsregels :
1. Het wijzigingsteken staat vlak voor de noot : het geldt voor die toonhoogte voor heel de maat.
2. Het wijzigingsteken staat achter de sleutel : het geldt voor die toonhoogte voor heel de
notenbalk.
6.4. ENHARMONIE
Elke zwarte toets op de piano heeft twee namen. Je kunt hem benoemen als de verhoogde
versie van zijn linker buurman, of als de verlaagde versie van zijn rechter buurman. Mi b en
re # zijn in feite dezelfde toon.
do
re
fa#/sol b
mi
fa
sol
fa b mi #
la
si
do
Ook witte toetsen krijgen soms een andere naam. De fa-toets wordt soms aangeduid als een
mi # en omgekeerd wordt de mi-toets wel eens aangeduid als een fa b.
Al deze verschijnselen worden enharmonie genoemd.
6.5. LETTERBENAMINGEN
De letterbenaming van de klanken is afkomstig van de Grieken. Ze is de oudst
gekende benaming.
re#/mi b
1
8
si
do
re
mi
fa
sol
la #
si #
do #
re #
mi #
fa #
sol #
Ais
Bis
Cis
Dis
Eis
Fis
Gis
la b
si b
do b
re b
mi b
fa b
sol b
As
Bes
Ces
Des
Es
Fes
Ges
si
do
re
mi
fa
sol
la #
si #
do #
re #
mi #
fa #
sol #
A#
B#
C#
D#
E#
F#
G#
la b
si b
do b
re b
mi b
fa b
sol b
Ab
Bb
Cb
Db
Eb
Fb
Gb
Hoe noteren?
-
Noot: letter (+ # of b)
Toonladder/toonaard:
groot: letter (+ # of b)
Toonaard:
Vb:
Noot fa = F
Noot si b = Bb
Toonaard fa groot = F
Toonaard si b groot = Bb
groot
klein
Duits :
dur
moll
Engels :
major
minor
Frans :
Italiaans :
majeur
maggiore
mineur
minore
Akkoord:
1
9
Je wilt een lied zingen, maar het lukt niet omdat je er niet bij kunt. Het lied gaat te laag of te
hoog. Dan is de oplossing het lied in zijn geheel hoger of lager te zetten. Dit heet
transponeren.
Een voorbeeld: de omvang van een melodie beperkt zich van do tot sol. Je wilt echter een
hoogte van fa tot do. De hele melodie moet je in dat geval een kwart hoger zetten.
Dit is de te transponeren melodie:
2
0
In het voorbeeld hierboven kan je het verschil zien tussen het toevallige wijzigingsteken in
do groot en in fa groot: een kruis wordt een herstellingsteken. Opnieuw een kruis schrijven
zou de toon nog eens een keer verhogen van si tot si #. Toevallige wijzigingstekens eisen
altijd je speciale aandacht!
2
1
VB:
De naam van een interval is altijd gebaseerd op het interval tussen de stamtonen van beide
tonen. Twee verschillende intervallen kunnen dus enharmonisch gelijk aan elkaar zijn
(bijvoorbeeld de kleine terts fa la b en de vergrote secunde fa sol # ), maar omdat ze niet
dezelfde stamtonen hebben worden beide intervallen nooit met dezelfde naam aangeduid.
2
2
8.2. NAAM
prime (1)
2 naasteenliggende noten
secunde (2)
3 naasteenliggende noten
terts (3)
4 naasteenliggende noten
kwart (4)
5 naasteenliggende noten
kwint (5)
6 naasteenliggende noten
sext (6)
7 naasteenliggende noten
septiem (7)
8 naasteenliggende noten
octaaf (8)
2
3
Tenslotte bepaalt de inhoud van de toonafstand of deze klein, rein of groot (en bij
uitbreiding: vergroot of verkleind) is. We spreken dan van de hoedanigheid van de
toonafstand.
rein
0 t.
kwint
rein
3 t.
secunde
klein
t.
sext
klein
4 t.
groot
1 t.
groot
4 t.
klein
1 t.
klein
5 t.
groot
2 t.
groot
5 t.
rein
2 t.
rein
6 t.
terts
kwart
septiem
octaaf
2. Werkwijze
1) Vul de toonafstand op : noteer de tussennoten.
2 t.
reine kwart
2 t.
2
4
8.4. OPMERKINGEN
1. Toonafstanden met wijzigingstekens
Ga op dezelfde manier tewerk als bij de gewone toonafstanden, maar let op :
1) # en b verhogen en verlagen de noot met een toon.
vb.
2) Als beide noten hetzelfde wijzigingsteken dragen, blijft de afstand dezelfde als bij de niet
gewijzigde noten.
VB:
VB:
N: kwart
I: 2 t.
H: verkleind (2 t. t.)
N: terts
I: 2 t.
H: groot
N: kwart
I: 3 t.
H: vergroot (2 t. + t.)
2
5
Hierbij dient te worden opgemerkt dat wat 'consonant' is en wat 'dissonant' is in de loop der
eeuwen nogal gewijzigd is, en dat de perceptie van 'welluidendheid' of consonantie in
diverse culturen verschillend ervaren wordt. Zo was bijvoorbeeld de grote terts in vroeger
tijden een dissonant ervaren interval. Tegenwoordig worden ook de 'dissonante' intervallen
niet altijd meer als zodanig ervaren. In de jazz bijvoorbeeld wordt ook veelvuldig gebruik
gemaakt van de dissonante intervallen zonder dat men deze als dissonant ervaart.
2
6
9.1. DE VOLGORDE VAN KRUISEN EN MOLLEN
Om niet voor iedere noot die vanwege de toonaard verhoogd of verlaagd is een
wijzigingsteken te hoeven schrijven, worden de vaste wijzigingstekens die bij een toonaard
horen vooraan bij de sleutel genoteerd. Ze gelden dan voor het hele muziekstuk.
Zoals de noten, hebben ook de kruisen en de mollen een bepaalde volgorde. Deze volgorde
noemen we de voortekening.
Opmerkingen:
-
2
7
Rechtsom kijkend ligt de volgende hoger gedachte toon steeds een kwint verder. Met
evenveel recht zou het een kwartencirkel kunnen heten als de cirkel linksom doorlopen
wordt en de dan volgende toon hoger gedacht wordt.
2
8
2. Eigenschappen
De kwintencirkel heeft de volgende eigenschappen:
In de rechtse richting komt er voor iedere volgende toonaard een verhoging bij, dus
een kruis erbij of een mol eraf.
In de linkse richting komt er voor iedere volgende toonaard een verlaging bij, dus een
mol meer of een kruis minder.
3. Gebruik
De kwintencirkel kan gebruikt worden om te zien hoeveel kruisen of mollen er in een
muziekstuk gebruikt worden. Een wijsje in de do groot heeft geen kruisen en geen mollen.
Wordt het wijsje in sol groot gezet, dan krijgt het een kruis. Wordt het in de toonaard re
groot gezet, dan krijgt het twee kruisen. In de linkse richting krijgt het wijsje er mollen bij.
De cirkel is onder meer handig wanneer iemand een bestaand muziekstuk snel wil omzetten
in een andere toonsoort. Omgekeerd is de kwintencirkel ook handig om, aan de hand van
het aantal mollen of kruisen van een gegeven muziekstuk, vast te stellen in welke toonaard
het stuk staat.
4. Variant om makkelijk te memoriseren
DOb SOLb
REb
LAb
MIb
SIb
FA
DO
SOL
RE
LA
MI
SI
FA#
DO#
7b
6b
5b
4b
3b
2b
1b
1#
2#
3#
4#
5#
6#
7#
lab
mib
sib
fa
do
sol
re
la
mi
si
fa#
do#
sol#
re#
la#
2
9
VB: 3 b
voorlaatste b = mi b,
dus mi b groot
re + toon = mi,
dus mi groot
c. 2 uitzonderingen
geen voortekening
1 b aan de sleutel
do groot
fa groot
2. De voortekening zoeken
a. grondnoot is een natuurlijke noot (niet verhoogd of verlaagd) :
Neem de naam van de toonladder, daal een toon en je vindt het laatste # van de
voortekening.
VB: re groot : daal een toon vanaf re en je komt op do #. Dit is het laatste # van de
voortekening.
behalve in
3
0
grote
tertstl.
kleine
tertstl.
letter
gr. ttl.
letter
kl. ttl.
0
1b
2b
3b
4b
5b
6b
7b
1#
2#
3#
4#
5#
6#
7#
Do groot
Fa groot
Si b groot
Mi b groot
La b groot
Re b groot
Sol b groot
Do b groot
Sol groot
Re groot
La groot
Mi groot
Si groot
Fa # groot
Do # groot
La klein
Re klein
Sol klein
Do klein
Fa klein
Si b klein
Mi b klein
La b klein
Mi klein
Si klein
Fa # klein
Do # klein
Sol # klein
Re # klein
La # klein
C
F
Bb
Eb
Ab
Db
Gb
Cb
G
D
A
E
B
F#
C#
Am
Dm
Gm
Cm
Fm
Bbm
Ebm
Abm
Em
Bm
F#m
C#m
G#m
D#m
A#m
voortekening
3
1
10.1. TETRACHORDEN
Onder tetrachord wordt verstaan: de helft van een toonladder. Het woord is afkomstig uit
het oudgrieks en betekent: vier tonen. Men verdeelt de toonladder dus in twee groepen van
elk vier tonen, en beide tetrachorden worden door een hele toon gescheiden.
1. Vier types tetrachorden
Tetrachorden bestaan dus uit 4 opeenvolgende noten en worden steeds in stijgende richting
geschreven. Ze komen als volgt voor:
1. groot tetrachord
Inhoud: 1 1
VB:
2. klein tetrachord
Inhoud: 1 1
VB:
3. antiek tetrachord
VB:
4. harmonisch tetrachord
Inhoud: 1
VB:
Inhoud: 1 1
3
2
VB:
Grote tertstoonladder
=
Kleine ttl. antieke wijze
=
Kleine ttl. harmonische wijze =
Kleine ttl. melodische wijze =
grote ttl.
Gewoonlijk domineert in een muziekstuk n bepaalde toon. In deze toon lossen zich
telkens weer de melodische, harmonische en zelfs ritmische spanningen op. Tevens maken
zich vanuit deze toon telkens weer nieuwe muzikale spanningen los. Zo'n toon is als het ware
de alfa en de omega van het muziekwerk en wordt tonica genoemd: het tooncentrum
waaromheen zich alle muzikale gebeurtenissen afspelen. Vrijwel alle muzikale composities
eindigen in een tonica. Ook in de onmiddellijke nabijheid van het begin van een muziekstuk
kan vrijwel altijd de tonica aangetroffen worden.
Tonaliteit is het verschijnsel dat de toontrappen van een muziekwerk die niet de tonica zijn,
ten opzichte van elkaar en ten opzichte van de tonica in een vaste relatie staan. Iedere
toontrap heeft zijn eigen functie: spanning verwekken, spanning voorbereiden, de oplossing
van een spanning voorbereiden, de oplossing afwenden enzovoort.
Verreweg de meeste muziek die we kennen is in deze zin tonaal: alle Westerse muziek (met
uitzondering van bepaalde stromingen in de muziek van de twintigste eeuw), Arabische
muziek, muziek uit India en het Verre Oosten enzovoort.
3
3
De reeks noten van de lage do tot en met de hoge do noemt men de toonladder van do.
Elke noot van de toonladder noemt men een toontrap (of graad). Er zijn 8 noten dus ook 8
toontrappen. Ze worden aangeduid met Romeinse cijfers.
II
III
IV
VI
VII
VIII
VIII VII VI
IV
III
II
Toontrapbenamingen
I
II
III
IV
V
VI
VII
VIII
grondnoot
bovengrondnoot
middelnoot
onderbeheersende noot
beheersende noot
bovenbeheersende noot
leidtoon
octaafnoot
tonica
mediant
subdominant
dominant
1 toon
1 toon
toon
1 toon
1 toon
1 toon
toon
GROTE TERTS
3
4
1 toon
toon
1 toon
1 toon
toon
1 toon
1 toon
1 toon
1 toon
1 toon
B. De harmonische wijze
-
1 toon
toon
1 toon
1 toon
KLEINE TERTS
3
5
C. De melodische wijze
-
1 toon
toon
1 toon
1 toon
1 toon
1 toon
toon
Chromatisch tetrachord op do
1. Noteer het grote tetrachord ( V). Schrijf de hele tonen ver uit elkaar en de halve tonen
dicht bij elkaar.
2. Noteer de chromatische tussennoten.
1. Noteer de toonladder van do. Schrijf de hele tonen ver uit elkaar en de halve tonen dicht
bij elkaar.
2. Vul de hele tonen op met chromatische halve tonen. Gebruik klimmend verhogingstekens
en dalend verlagingstekens.
3
6
10.5. PARALLELTOONAARDEN
De kleine toonaarden en de grote toonaarden zijn paralleltoonaarden. Paralleltoonaarden
hebben dezelfde voortekening aan de sleutel. Het enige verschil is dat een kleine toonaard
een andere tonica heeft dan zijn parallelle grote toonaard. De tonicas van beide toonaarden
liggen een kleine terts uit elkaar.
VB
VB
Je zoekt de parallelle kleine tertstoonladder ? Daal een kleine terts vanaf de grondnoot
van de grote tertstoonladder.
do groot kleine terts lager = la klein
fa groot kleine terts lager = re klein
Je zoekt de parallelle grote tertstoonladder ? Stijg een kleine terts vanaf de grondnoot
van de kleine tertstoonladder.
do klein kleine terts hoger = mi b groot
mi klein kleine terts hoger = sol groot
3
7
Een akkoord is, simpel gesteld, een combinatie van drie of meer noten die tegelijk gespeeld
worden.
In onze Westerse muziek zijn akkoorden stapelingen van tertsen: iedere noot in het akkoord
ligt een terts verwijderd van de volgende of de vorige.
VB:
2 tertsenstapelingen,
n van lijnnoten en n
van tussenlijnnoten
11.1. DRIEKLANKEN
1. Grondtoon, terts en kwint
De term drieklank wordt gebruikt voor akkoorden die 3 tonen bevatten die op tertsafstand
van elkaar liggen.
De onderste toon van een drieklank wordt grondtoon genoemd. De grondtoon is de basis
van het akkoord en bepaalt de functie van het akkoord in de harmonische samenhang of
toonaard. Een akkoord draagt ook de naam van zijn grondtoon.
VB:
C-akkoord
F-akkoord
VB:
grondtoon en terts van de drieklanken C en F
De terts is een zeer belangrijke toon in het akkoord. De terts, die groot of klein is ten
opzichte van de grondtoon, bepaalt immers of je te maken hebt met een groot of een klein
akkoord.
Een majeur akkoord heeft een grote terts, een mineur akkoord heeft een kleine terts.
De tweede toon van een drieklank is de terts. De terts van een akkoord wordt zo genoemd
omdat hij een terts vormt met de grondtoon van het akkoord.
3
8
De derde en laatste noot van een drieklank is de kwint. De kwint van een akkoord wordt zo
genoemd omdat hij een kwint vormt met de grondtoon van het akkoord.
VB:
De grondtoon en de kwint van de drieklanken C en F
De toonafstanden die een drieklank vormen zijn altijd prime, terts en kwint. Het is de terts
die bepaalt welke hoedanigheid de drieklank heeft.
2. Grote drieklanken
Een grote drieklank bevat een grondtoon, een grote terts (2 tonen) en een reine kwint (3
toon).
De intervalmethode:
Je kan de juiste noten van de drieklank zoeken door de tonen uit te tellen volgens deze
formule:
2 t.
2 t.
1 t.
1 t.
2 t.
2 t.
1 t.
1 t.
2 t.
1t
2 t.
1t
De toonladdermethode
Een grote drieklank heeft een grote terts en is daarmee een majeur akkoord. Een andere
methode om een grote drieklank te bouwen is dus door de eerste, de derde en de vijfde trap
van een grote tertstoonladder te nemen.
3
9
Als gevraagd wordt de grote drieklank op fa te schrijven, dan schrijf je eerst de voortekening
van fa groot. Vervolgens schrijf je een drieklank met de fa als grondtoon.
Bb
Eb
3. Kleine drieklanken
Een kleine drieklank bevat een grondtoon, een kleine terts (1 toon) en een reine kwint (3
toon).
De intervalmethode:
Je kan de juiste noten van de drieklank zoeken door de tonen uit te tellen volgens deze
formule:
Grondtoon + 1 toon + 2 tonen
1 t.
2 t.
1 t.
1 t.
2 t.
1 t.
2 t.
2 t.
1 t.
1 t.
2 t.
2 t.
Een kleine drieklank heeft een kleine terts en is dus een mineur akkoord. De andere manier
om een kleine drieklank te bouwen is dus door de eerste, de derde en de vijfde trap van de
kleine tertstoonladder te nemen.
Voor de kleine drieklank op fa schrijf je eerst de voortekening van fa klein. Dan schrijf je een
drieklank met de fa als grondtoon.
Cmin
Fmin
Dmin
F#min
Bbmin
Em
De toonladdermethode
4
0
4. Vergrote drieklanken
Een vergrote drieklank is een drieklank met een grote terts (2 t.) en een vergrote kwint (4 t.)
Een vergrote drieklank bestaat dus uit twee gestapelde grote tertsen.
Intervalmethode
grondtoon + 2 tonen + 2 tonen
2 t.
2 t.
2 t.
2 t.
2 t.
2 t.
Toonladdermethode
Een vergrote drieklank heeft een grote terts en is daarom een majeur akkoord.
Om de vergrote drieklank te bouwen begin je met de eerste, derde en vijfde trap uit de
majeurtoonladder te nemen. Vervolgens verhoog je de vijfde trap met een wijzigingsteken.
C+
Caug
G+
Gaug
Eb+
Ebaug
5. Verkleinde drieklanken
Een verkleinde drieklank is een drieklank met een kleine terts (1 t.) en een verkleinde
kwint (3 t.)
Een verkleinde drieklank bestaat dus uit twee gestapelde kleine tertsen.
1 t.
1 t.
1 t.
1 t.
1 t.
1 t.
Toonladdermethode
Een verkleinde drieklank heeft een kleine terts en is daarom een mineur akkoord.
Intervalmethode
4
1
C
Cdim
G
Gdim
F#
F#dim
6. Samenvatting drieklanken
Intervalmethode:
Grote drieklank:
Kleine drieklank:
Vergrote drieklank:
Verkleinde drieklank:
Toonladdermethode:
Grote drieklank:
Kleine drieklank:
Vergrote drieklank:
Verkleinde drieklank:
grote tertstoonladder 1 3 5
kleine tertstoonladder 1 3 5
grote tertstoonladder 1 3 5
kleine tertstoonladder 1 3 5
11.2. SEPTIEMAKKOORDEN
1. Groot septiemakkoord
Een groot septiemakkoord bestaat uit een grote drieklank en een grote septiem.
Om een groot septiemakkoord op do te bouwen, noteer je eerst de grote drieklank van do.
Vervolgens zet je er nog een grote septiem bovenop. Deze ligt een grote terts boven de
kwint van de grote drieklank.
Als je op een drieklank nog een terts stapelt, onstaat er een septiemakkoord. Deze
akkoorden worden zo genoemd omdat de vierde toon een septiem vormt met de
grondtoon.
4
2
Cmaj7
Gmaj7
Bbmaj7
2. Klein septiemakkoord
Een klein septiemakkoord bestaat uit een kleine drieklank en een kleine septiem.
Om een kleine septiemakkoord op do te bouwen, noteer je eerst de kleine drieklank van do.
Vervolgens zet je er nog een kleine septiem bovenop. Deze ligt een kleine terts boven de
kwint van de kleine drieklank.
Cmin7
Gmin7
Bbmin7
C7
G7
Bb7
4
3
6. Samenvatting septiemakkoorden
Intervalmethode:
Groot septiemakkoord:
grote drieklank + grote terts (2 t.)
Klein septiemakkoord:
kleine drieklank + kleine terts (1 t.)
Dominant septiemakkoord: grote drieklank + kleine terts (1 t.)
Toonladdermethode:
Groot septiemakkoord:
grote tertstoonladder 1 3 5 7
Klein septiemakkoord:
kleine tertstoonladder 1 3 5 7
Dominant septiemakkoord: grote tertstoonladder 1 3 5 7
11.3. OMKERINGEN
Soms is een drieklank geen stapeling van tertsen! Tot nu toe kwam alleen de grondligging
van akkoorden ter sprake. Bij een grondligging is de laagste toon van het akkoord de
grondtoon. Maar er bestaan ook akkoorden waarvan de laagste toon niet de grondtoon is:
de omkeringen.
Eerste omkering: als niet de grondtoon, maar de terts de laagste toon is, spreken we van de
eerste omkering of de terts-sextligging van de drieklank.
Grondligging
C
D
Bb
Eerste omkering
C/E
D/F#
Bb/D
Tweede omkering
C/G
D/A
Bb/F
Tweede omkering: als de kwint van de drieklank de laagste toon van het akkoord is, spreken
we van de tweede omkering of kwart-sextligging.
4
4
Drieklanken
Grondligging
Groot
Klein
Vergroot
Verkleind
Septiemakkoorden
Groot
Klein
Dominant
C
Cmin
C+
C
Cm
Caug
Cdim
Cmaj7
Cmin7
C7
Eerste omkering
Tweede omkering
C/E
Cmin/Eb
C/G
Cmin/G
DOb SOLb
REb
LAb
MIb
SIb
FA
DO
SOL
RE
LA
MI
SI
FA#
DO#
7b
6b
5b
4b
3b
2b
1b
1#
2#
3#
4#
5#
6#
7#
lab
mib
sib
fa
do
sol
re
la
mi
si
fa#
do#
sol#
re#
la#
Op de volgende bladzijde vind je terug welke 4 toonaarden het meest verwant zijn met de
hoofdtoonaard.
Als je spreekt over de aanverwante toonaarden van een hoofdtoonaard, dan moet je op
zoek gaan naar de 4 toonaarden die er het meeste op lijken. Deze toonaarden vind je
gemakkelijk terug in de kwintencirkel/-lat.
4
5
RE
SOL
sol
SOL
la
-
Rechts:
Links:
Boven:
Onder:
RE
LA
MI
2#
3#
4#
fa#
3#
SI b
Rechts:
Links:
Boven:
reine kwint
parallelle kleine tertstoonaard
Onder:
2b
do
sol
re
3b
2b
1b
SOL
1#
4
6
12.2. MODULATIE
Soms verandert een muziekstuk tijdelijk van toonaard. Dat wordt modulatie genoemd. Het is
zeer gebruikelijk in klassieke muziek. De voortekening blijft gedurende het hele stuk
hetzelfde, maar aan de akkoorden die gebruikt worden, kan je zien dat er feitelijk een
andere toonaard heerst.
Als je dus in een muziekstuk ineens veel akkoorden tegenkomt die je niet kan thuisbrengen
in de toonaard, dan is het stuk gemoduleerd naar een andere toonaard. Veel toevallige
wijzigingstekens zijn signalen dat de muziek is gemoduleerd.
Moduleren gaat gewoonlijk als volgt: de componist wil van de ene toonaard naar de andere,
bvb. van do groot naar re groot. Hij zoekt nu een akkoord, dat zowel in do groot als re groot
voorkomt. Hij componeert nu zijn fragment in do groot zodanig dat hij terechtkomt bij dat
akkoord. Nu behoort dat akkoord nog bij de toonaard van do, maar precies op dat moment
gaat de componist dat akkoord behandelen alsof het in re groot thuishoort, wat het in
wezen ook doen kan en dus nu ook doen gaat. Vanaf dat moment staat de muziek in re
groot.
Het akkoord dat in een modulatie centraal staat - met het ene been in de oorspronkelijke en
met het andere been in de nieuwe toonaard, noemt men het spilakkoord.
4
7
pp
p
mp
mf
f
ff
=
=
=
=
=
=
pianissimo
piano
mezzo piano
mezzo forte
forte
fortissimo
crescendo, cresc.
decrescendo, decresc.
diminuendo, dim.
=
=
=
=
=
=
zeer zacht
zacht
half zacht
half sterk
sterk
zeer sterk
=
=
=
luider worden
zachter worden
zachter worden
allegro
allegretto
andante
lento
presto
largo
a tempo
rallentando, rall.
ritenuto
=
=
=
=
=
=
=
=
=
levendig
iets minder levendig
gaande
langzaam
zeer snel
breed
terug het begintempo
vertragen
vertragen
moderato
vivo
vivace
adagio
grave
=
=
=
=
=
matig
levendig
levendig
rustig
zwaar
13.1. L1volw
4
8
13.2. L2volw
cantabile
deciso
energico
scherzando
dolce
poco a poco
commodo
risoluto
mesto
giocoso
tranquillo
ben ritmico
stringendo
piu
=
=
=
=
=
=
=
=
=
=
=
=
=
=
zangerig
beslist
vastberaden
schertsend
zacht, lieflijk
beetje bij beetje
gemakkelijk
beslist, energiek
droevig
vrolijk
rustig
goed geritmeerd
dringend
meer
semplice
larghetto
maestoso
pastorale
agitato
mosso
=
=
=
=
=
=
eenvoudig
iets minder breed
statig
landelijk
onrustig
bewogen
accelerando, acc.
portato
marcato
=
=
=
versnellen
gedragen
nadrukkelijk
molto
senza
subito
meno
=
=
=
=
veel
zonder
plots
minder
13.3. L3volw
4
9
1
dubbele maatstreep einde van een muziekstuk.
2
herhalingsteken
herhaal alles wat ertussen staat
7
accent of klemteken
de noot wordt extra benadrukt
8
fermate
de noot of rust wordt langer
aangehouden
9
staccato
de noot kort zingen of spelen
bindboog
10
5
0