Professional Documents
Culture Documents
by Nerefco
Beheerder
Eigenaars
Archiefnummer : 23.331.08
Revisiedatum
: Januari 2006
KS-NER0501
LEERDOELEN
De cursist moet:
- de principile werking kunnen verklaren van een:
* plunjerpomp;
* zuigerpomp;
* schottenpomp;
* tandwielpomp;
* wormpomp;
* centrifugaalpomp, zowel een- als meertraps;
* zelfaanzuigende centrifugaalpomp;
* waterringpomp.
- de navolgende begrippen met betrekking tot de centrifugaalpompen kunnen
verklaren:
* zuigdruk;
* persdruk;
* opvoerhoogte;
* NPSH;
* cavitatie.
- de revisie van een centrifugaalpomp kunnen beschrijven, vooral met betrekking tot:
* de inspectie van de waaier(s);
* het afstellen van de waaier(s);
* de montage van de waaier(s);
* de inspectie van de slijtringen;
* de montage van de slijtringen;
* de speling van de slijtringen;
* de montage van de mechanical seal;
* de inspectie van de lagers;
* de montage van de lagers;
* het afstellen van de lagers;
* de controle van het pomphuis.
- de pomp- en leidingkarakteristieken kunnen beschrijven;
- het principe van parallel- en serieschakelen van pompen kunnen beschrijven
en de moeilijkheden hierbij kunnen noemen.
M2: Pompen
INHOUD
KS-NER0501
Inleiding
2
2.1
2.2
2.3
2.4
2.5
2.6
Verdringerpompen
Starten van verdringerpompen
Plunjerpompen
Zuigerpompen
Schottenpompen
Tandwielpompen
Worm- of schroefpompen
2
3
3
10
12
14
16
3
3.1
3.2
3.3
3.4
Centrifugaalpompen
Inleiding
Indeling in LD-, MD- en HD-centrifugaalpompen
Vergelijking van centrifugaalpomp met zuiger- of plunjerpomp
Waterringpomp
19
19
20
23
26
4
4.1
4.2
4.3
4.4
4.5
27
27
27
28
28
29
5
5.1
5.2
5.3
30
30
38
40
6
6.1
6.2
6.3
6.4
Theorie centrifugaalpompen
Pompkarakteristiek
Leidingkarakteristiek
Samenstelling van pomp- en leidingkarakteristiek
Pompcondities
42
42
46
49
50
55
Vragen
59
-0-
M2: Pompen
Horizontal
Steam
Vertical
Reciprocating
pumps
Plunger
Duplex
Simplex
Horizontal
Single-acting
Piston
Vertical
Double-acting
Plunger
Horizontal
Packed plunger
Simplex
Vertical
Packed piston
Duplex
Duplex
Diaphragm
Blow case
Blade, bucket
roller or slipper
Vane
Mechanically
coupled
Hydraulically
coupled
Multiplex
Multiplex
Manual
control
Automatic
control
Axial
Piston
Rotary
pumps
Simplex
Power
Controlled
volume
Positive
displacement
Piston
Double-acting
Radial
Flexible tube
Flexible vane
Flexible liner
Single
Flexible
member
Lobe
Multiple
External
Gear
Circumferential
piston
Screw
Internal
Single
Multiple
Single
Multiple
Close-coupled
Single & two stage
Pumps
End suction
(including submersibles)
In-line
In-line
Overhung impeller
Separately coupled
Single & two stage
Frame mounted
Centering support
API610
Frame mounted ANSI B73.1
Wet pit volute
Axial flow impeller (propeller)
volute type (horiz. or vert.)
Centrifugal
1)
Impeller between
bearings
1)
Separately coupled
Multistage
Vertical type
Single & multistage
Kinetic
Tubine type
Overhung impeller
Single stage
Two stage
Reversible centrifugal
Special effect
figuur 1
KS-NER0501
Separately coupled
Single stage
-1-
M2: Pompen
INLEIDING
Het doel van een pomp is het verplaatsen van een vloeistof. De verplaatsing
wordt verkregen door op de vloeistof een druk uit te oefenen. Welke druk hiervoor nodig is, is afhankelijk van het doel, waarvoor de vloeistof moet worden verplaatst. Dit kan tweeledig zijn, namelijk:
- De vloeistof moet arbeid verrichten door bijvoorbeeld een zuiger in een cilinder
te verplaatsen, waarvoor kracht nodig is;
- De vloeistof behoeft alleen maar te worden getransporteerd van de ene naar
de andere plaats.
In dit leerboek gaan wij alleen in op transportpompen.
Tijdens het transport ondervindt de vloeistofstroom weerstand in de leidingen en
kleppen. Om de weerstand tijdens het transport te overwinnen is druk nodig, die
door de pomp moet worden geleverd.
Bij een horizontale verplaatsing van de vloeistof bestaat deze weerstand uit wrijvingen en/of wervelingen. De weerstand door wrijvingen hangt onder meer af van
de ruwheid van de binnenwand van de pijpleiding en de vloeistofsnelheid. De
weerstand door wrijving neemt toe bij snelheidstoename van de vloeistof en als
de leiding langer wordt. Bij verticale verplaatsing van de vloeistof zijn dezelfde
weerstanden te overwinnen als bij de horizontale verplaatsing, maar er moet bovendien nog een weerstand worden overwonnen als gevolg van hoogteverschillen. Op plaatsen, waar de vloeistof omhoog moet, werkt het hoogteverschil tegen
en daar, waar de vloeistof omlaag moet, werkt het hoogteverschil mee.
Pompen zijn in verschillende groepen in te delen. In figuur 1 zie je de indeling
volgens het Hydraulic Institute.
Bij verdringerpompen is er, afgezien van een geringe lekspleet, geen verbinding
tussen de zuig- en de perszijde van de pomp. Het verplaatsen van de vloeistof
geschiedt, doordat bewegende delen in de pomp de vloeistof van de zuig- naar
de perszijde duwen.
Bij de centrifugaalpompen is er wel een inwendige verbinding tussen de zuig- en
de perszijde van de pomp. De vloeistof wordt door een draaiende rotor in beweging gebracht. Een deel van de op deze wijze overgedragen bewegingsenergie
wordt door de inwendige vorm van de pomp omgezet in druk.
Door dit verschil hebben verdringerpompen ook duidelijk andere eigenschappen
dan centrifugaalpompen.
VERDRINGERPOMPEN
Verdringerpompen hebben een of meer bewegende verdringerlichamen, waarmee druk op de vloeistof kan worden uitgeoefend, om deze met kracht uit de
pomp te duwen. Kenmerkend voor verdringerpompen is verder dat er geen directe verbinding is tussen de zuig- en de perszijde. In tabel 1 is een onderverdeling
van deze pompen gegeven op basis van de vorm van het verdringerlichaam en
de pompwerking. In deze volgorde zullen wij de pompen in deze module summier bespreken.
KS-NER0501
-2-
M2: Pompen
Pomptype
Pompwerking door
Plunjerpomp
Zuigerpomp
Schottenpomp
Tandwielpomp
Roterende beweging
Wormpomp
tabel 1
2.1
2.2
PLUNJERPOMPEN
Bij plunjerpompen is het verdringerlichaam een plunjer. Een plunjer is een ronde
staaf, die over de gehele lengte dezelfde diameter heeft en waaraan een heenen-weergaande beweging wordt gegeven. Een plunjerpomp kan als volgt zijn uitgevoerd:
- enkelwerkend; de plunjer verdringt aan n uiteinde de vloeistof, of
- dubbelwerkend; de vloeistof wordt aan de beide uiteinden verdrongen.
Voor elk werkend uiteinde van de plunjer zijn een zuigklep en een persklep nodig.
Plunjerpompen kunnen een hoge persdruk leveren, maar hebben een beperkte
opbrengst. Het verpompte volume per slag is nauwkeurig bepaald en men kan
de volumestroom nauwkeurig instellen. Plunjerpompen worden bij Nerefco dan
ook toegepast bij chemicalindosering in systemen tot een hoge werkdruk.
In figuur 2 is schematisch een enkelwerkende plunjerpomp weergegeven. De
pomp bestaat voornamelijk uit pomphuis A, waarin de plunjer rechtlijnig heen-enweer wordt bewogen. In het pomphuis zijn ook de zuig- en persklep ondergebracht. De afdichting van de plunjer wordt verzorgd door een pakkingbus. Wanneer het pomphuis en de leiding geheel gevuld zijn met vloeistof, wordt door
middel van het naar rechts verplaatsen van de plunjer de vloeistof aangezogen.
KS-NER0501
-3-
M2: Pompen
Atmosferische druk of
druk in persvat
Persleiding
Slaglengte
Slagvolume
Plunjer
Pomphuis
Pakkingbus
Persklep
A
Zuigklep
Bewegingsrichting
p2
Zuigleiding
Druk in zuigvat
Zuigkorf
figuur 2
Tijdens deze zuigslag ontstaat in het pomphuis een volumevergroting door het
terugtrekken van de plunjer. In eerste instantie zal door deze volumevergroting
de druk in de cilinder lager worden dan de druk in de zuigleiding. De zuigklep zal
door dit drukverschil opengaan. De druk in de zuigleiding is op zichzelf lager dan
de atmosferische druk.
Door dit drukverschil zal vloeistof uit het zuigvat omhooggestuwd worden en via
de zuigkorf en zuigklep naar de cilinder stromen. Tijdens de zuigslag wordt binnenlekken van de lucht langs de plunjer tegengegaan door de pakkingbus. Aan
het einde van de zuigslag wordt de bewegingsrichting van de plunjer naar links
omgekeerd en wordt de plunjer in de cilinder geduwd. Men noemt deze slag de
persslag.
Tijdens de persslag zal in de cilinder een volumeverkleining ontstaan, waardoor
een druk hoger wordt, dan die in de zuigleiding ontstaat. Hierdoor zal de zuigklep
worden gesloten, de druk in de cilinder wordt nog hoger en komt boven de druk
in de persleiding. De persklep wordt dan geopend en de vloeistof wordt nu vanuit
de pompcilinder via de persklep en de persleiding naar de plaats van bestemming gevoerd. Na de persslag vindt weer een zuigslag plaats. Wij zien dus, dat
per heen-en-weergaande beweging slechts eenmaal het zogenaamde slagvolume wordt geleverd. Men noemt deze pomp daarom enkelwerkend.
In figuur 3 is te zien, hoe een enkelwerkende plunjerpomp kan worden aangedreven. De heen-en-weergaande beweging wordt hierbij verkregen door een
kruk/drijfstangcombinatie. De draaiende beweging van deze combinatie wordt
met behulp van een zogenaamde kruiskop met leisloffen en een leibaan omgezet
in een heen-en-weergaande beweging van de plunjer.
KS-NER0501
-4-
M2: Pompen
Kleppenhuis
Plunjer
Cilinder
Pakkingbus
Leibaan
Kruiskop
Leislof
Drijfstang
Kruk
Krukcirkel
Persklep
Zuigklep
Slag
Z
Slaglengte
figuur 3
De slag van de plunjer is gelijk aan de diameter van de krukcirkel; dat is de cirkel, die de verbinding drijfstang/kruk doorloopt bij 1 omwenteling van de krukas.
In figuur 3 zijn de eindstanden van de plunjer gestippeld weergegeven.
Tijdens de zuig- en persslag is de snelheid van de plunjer niet constant. Over het
eerste gedeelte van de pers- en zuigslag neemt de plunjersnelheid toe; over het
verdere gedeelte van de slag zal de snelheid weer afnemen. Ongeveer halverwege de slag heeft de plunjer zijn maximale snelheid bereikt.
Overdruk
Niveau stijgt
Meer overdruk
tijdens persslag
Lange persleiding
figuur 4
Niveau daalt
tijdens zuigslag
Lange persleiding
Pers/pulsatiedemper
KS-NER0501
-5-
M2: Pompen
Onderdruk
Meer onderdruk
Niveau bij aanvang
van de zuigslag
Niveau stijgt
tijdens persslag
Niveau daalt
tijdens zuigslag
Lange zuigleiding
figuur 5
Lange zuigleiding
a.
b.
Zuig/pulsatiedemper
KS-NER0501
-6-
M2: Pompen
figuur 6
KS-NER0501
-7-
M2: Pompen
Atmosferische
druk
Persleiding
Pers/pulsatiedemper
Manometer
Persklep
Plunjer
Vacummeter
Zuigklep
Zuig/pulsatiedemper
Zuigleiding
Atmosferische
druk
Zuigkorf
figuur 7
Enkelwerkende plunjerpomp
In figuur 7 is schematisch de enkelwerkende plunjerpomp, voorzien van pulsatiedempers, weergegeven. Wij zien hierbij, dat de dempers direct tegen het pomphuis zijn gemonteerd, waardoor de lengte van de verbindingsstukken van de
pomp naar de windketels praktisch tot nul is gereduceerd. De invloed van de
veranderingen van de plunjersnelheid is hiermede tot een minimum teruggebracht. De zuig- en persklep zijn respectievelijk in de zuig- en perspulsatiedemper ondergebracht.
KS-NER0501
-8-
M2: Pompen
Pakkingbus
Diameter van
plunjerstang
Diameter
van plunjer
figuur 8
Dubbelwerkende plunjerpomp
KS-NER0501
-9-
M2: Pompen
2.3
ZUIGERPOMPEN
Ook een zuigerpomp kan enkel- of dubbelwerkend zijn uitgevoerd. In figuur 9 is
het principe van een enkelwerkende zuigerpomp gegeven.
Persleiding
Persklep
Cilinder
Zuiger
Zuigerstang
Kruiskop
Leislof
Leibaan
Zuigerveer
Kleppenhuis
Zuigklep
Zuigleiding
figuur 9
In principe komt de werking hiervan overeen met die van de enkelwerkende plunjerpomp. De afdichting van de zuiger wordt verkregen door n of meer zuigerveren of zuigerringen, die in rondgaande groeven van de zuiger passen. De veren bewegen onder een geringe aandrukkracht tegen de cilinderwand en vormen
zodoende een afdichting van de cilinder. De aandrijving van de pompzuiger kan
op soortgelijke wijze als bij de plunjerpomp gebeuren.
De werking van een dubbelwerkende zuigerpomp kunnen wij nagaan aan de
hand van figuur 10, waarin deze pomp schematisch is weergegeven.
KS-NER0501
- 10 -
M2: Pompen
Zuigerstang
Pakkingkamer
Persaansluiting
P2
P1
Perskleppen
Z1
Z2
Zuigkleppen
Zuigaansluiting
figuur 10
Evenals bij de dubbelwerkende plunjerpomp, wordt bij elke slag van de zuiger
vloeistof aan het systeem geleverd. De pomp bezit nu 2 zuigkleppen (Z1 en Z2)
en 2 perskleppen (P1 en P2). Aan de afdichting van de zuiger in de cilinder worden nu (ten opzichte van de enkelwerkende zuigerpomp) zwaardere eisen gesteld in verband met het grotere drukverschil links en rechts van de zuiger. Ook
moet de zuigerstang in het cilinderdeksel afgedicht worden om te voorkomen, dat
tijdens de persslag van de zuiger aan de zuigerstangzijde vloeistof naar buiten
lekt. Aangezien de vloeistoftoevoer nu over 2 slagen is verdeeld, is de vloeistofregeling gelijkmatiger.
De al of niet dubbele werking van een pomp kan men aan de buitenkant van de
pomp zien aan het al of niet aanwezig zijn van 2 zuigkleppen en 2 perskleppen.
Deze kleppen zijn van dezelfde constructie als die van de enkelwerkende pomp.
En zuigklep en n persklep zijn voor de ene zijde van de zuiger, de andere
kleppen zijn voor de andere zijde.
Naast de hogere capaciteit van deze pomp heeft hij ook nog het grote voordeel
van een veel gelijkmatigere opbrengst vergeleken met de enkelwerkende pomp.
De opbrengst van de dubbelwerkende zuigerpomp is bijna tweemaal zo groot als
de opbrengst van een enkelwerkende zuigerpomp.
In figuur 11 is te zien, hoe een dubbelwerkende zuigerpomp kan worden aangedreven.
KS-NER0501
- 11 -
M2: Pompen
Elektromotor
P = persleiding
Z = zuigleiding
V-riem
Pers/
pulsatiedemper
P
P1
P2
Kleppenhuis
Z1
Z2
Zuigerstang
Pakkingbus
Zuiger met afdichting
Cilinder
Krukas
Tandwielen
Drijfstang
Kruiskoppeling met
leislof en leibaan
figuur 11
Ook hier is, evenals bij de aandrijving van de enkelwerkende plunjerpomp van
figuur 3, gebruikgemaakt van een kruk/drijfstangcombinatie. De aandrijving van
het krukaswiel, dat als tandkrans is uitgevoerd, vindt plaats door een elektromotor met een V-riemoverbrenging. Aangezien het toerental van de elektromotor te
hoog ligt voor de aandrijving van de zuigerpomp, is een dubbele vertraging toegepast.
2.4
SCHOTTENPOMPEN
Schottenpompen kunnen een vrij hoge opbrengst leveren bij een beperkte persdruk. Nerefco gebruikt dit type bijvoorbeeld voor het leegtrekken van de laadbomen op de jetties na een belading (deze pompen zijn van het fabrikaat Plenty.) In
figuur 12 is de doorsnede van een schottenpomp weergegeven, waarbij de rotor
excentrisch in het huis is geplaatst. Doordat de rotoras een vaste plaats heeft ten
opzichte van de hartlijn van het pomphuis, heeft deze pomp een constant slagvolume.
KS-NER0501
- 12 -
M2: Pompen
Perspoort
Schot
Rotor (rechtsomdraaiend)
Aandrijfas
Sleuf
Pomphuis
Zuigpoort
figuur 12
Symbool
De rotor heeft een aantal radiale sleuven met daarin beweegbare schotten. Bij
aandrijven van de rotor zorgen de centrifugale krachten, dat de schotten steeds
tegen de binnenkant van het pomphuis worden gedrukt. Hierdoor ontstaan er
tussen de schotten kamers, die tijdens een omwenteling groter en kleiner worden. Bij een rechtsomdraaiende rotor neemt het volume van de kamers in de onderste pomphelft geleidelijk toe en worden deze kamers vanuit de zuigpoort met
vloeistof gevuld. In de bovenste pomphelft neemt het volume van de kamers
weer geleidelijk af en wordt de olie hieruit verdrongen naar de perspoort.
De opbrengst van de pomp is te regelen door het toerental te variren. Als men
de rotor ten opzichte van de hartlijn van het pomphuis kan verplaatsen, kan men
daarmee ook de opbrengst van de pomp verstellen bij gelijkblijvend toerental. Als
de rotor naar links wordt verplaatst tot precies in de hartlijn van het pomphuis, is
de opbrengst nul. Door de rotor in figuur 12 nog verder naar links te verplaatsen,
zal zelfs de stromingsrichting kunnen omkeren.
KS-NER0501
- 13 -
M2: Pompen
2.5
TANDWIELPOMPEN
Tandwielpompen zijn eenvoudig en robuust, en zijn geschikt voor redelijk hoge
druk bij een beperkte opbrengst. Ze worden veel toegepast als smeeroliepomp
voor compressoren en verbrandingsmotoren. Tandwielpompen hebben twee in
elkaar grijpende tandwielen als verdringerlichamen. In figuur 13 zien wij, hoe de
pomp is opgebouwd.
Deze pompen bestaan in principe uit een huis A met twee daarin nauwkeurig
passende tandwielen (I en II). Het huis wordt zodanig afgesloten door de deksels
B en C, dat de tandwielen met een zeer geringe speling tussen de deksels kunnen draaien. Tandwiel I wordt aangedreven door as D. Tandwiel II kan met
astappen vrij draaien in lagers en wordt aangedreven door tandwiel I. Om lekkage langs as D te voorkomen is deksel C voorzien van een afdichting E. Aan de
voor- en achterzijde van het huis bevinden zich openingen voor het toe- en afvoeren van de vloeistof, dus de zuig- en persaansluiting. De beide tandwielen
hebben een even grote diameter en een gelijk aantal tanden.
Asafdichting
Huis
Aandrijfas
Tandwielen
(pompwielen)
Deksel
Deksel
figuur 13
Aan de hand van figuur 14 zullen wij de werking van de tandwielpompen verklaren.
KS-NER0501
- 14 -
M2: Pompen
Tandtoppen
Pomphuis
Tandwiel I
Zuigzijde
Perszijde
F
Tandwiel II
figuur 14
Tandwiel I wordt in deze figuur rechtsom aangedreven. Door de tanden van dit
wiel wordt nu ook tandwiel II aangedreven en dit draait dus linksom. Aan de linkerzijde (zuigzijde) wordt in de holte tussen twee tanden en de wand van het
pomphuis een hoeveelheid vloeistof meegenomen en naar de perszijde verplaatst.
Deze vloeistof wordt daar uit de tandholte verdrongen, omdat de tanden van de
wielen in elkaar grijpen. De vloeistof wordt hierdoor gedwongen naar de persopening te ontwijken.
Op dezelfde wijze verplaatsen alle andere tandholten van de beide tandwielen
vloeistof, waardoor een bijna gelijkmatige vloeistofstroom zal ontstaan (zie de pijlen in figuur 14).
Omdat tussen de tandtoppen en het pomphuis geen absolute afsluiting mogelijk
is (zie figuur 15), zal een gedeelte van de vloeistof weer via deze spleten naar de
zuigzijde terugstromen. Ook tussen de zijkanten van de tandwielen en de deksels is enige speling noodzakelijk en hier lekt dan ook vloeistof terug. Tenslotte is
er speling tussen de tanden van de beide wielen, waardoor ook op de plaats,
waar deze in elkaar grijpen, een gedeelte van de vloeistof van de perszijde naar
de zuigzijde wordt teruggeperst (zie figuur 16).
Evenals dat bij zuigerpompen het geval is, bepalen al deze lekverliezen het nuttige effect van de pomp. Naarmate de slijtage groter wordt, zullen de verliezen
toenemen. Hierbij speelt ook het drukverschil tussen de zuig- en perszijde een
rol. Bij een groot drukverschil zou er te veel lekkage optreden door de noodzakelijke spleten. Een geringe lekkage is evenwel noodzakelijk om de plaatsen, waar
de tandwielen elkaar of het pomphuis en de deksels (bijna) raken, enigszins te
kunnen smeren. Ook de astappen in de lagers worden door de pompvloeistof
gesmeerd.
KS-NER0501
- 15 -
M2: Pompen
Perszijde
Zuigzijde
figuur 15
Zuigzijde
Perszijde
figuur 16
2.6
WORM- OF SCHROEFPOMPEN
De wormpomp is opgebouwd uit twee of meer wormen als verdringerlichaam, die
nauwkeurig passend in een huis kunnen ronddraaien. Men spreekt dan van een
enkele of dubbele wormpomp. Bij een 2-assige wormpomp heeft de ene worm
een rechtse spoed en de andere een linkse spoed.
Nerefco past wormpompen toe bij het leegpompen van de sump-putten van de
jetties.
In figuur 17 is een schematisch beeld gegeven van een pomp met twee wormen,
waarbij de bovenste wordt aangedreven, die dan door middel van tandwielen de
onderste meeneemt. De tandwielen en de lagering worden dan zodanig afgesteld, dat de wormen elkaar net niet raken, waardoor ook zonder smering door
de vloeistof, geen slijtage tussen de wormen optreedt. Natuurlijk moet de speling
tussen de wormen zo klein mogelijk zijn om de lekkage van de pers- naar de
zuigzijde te beperken.
KS-NER0501
- 16 -
M2: Pompen
figuur 17
KS-NER0501
- 17 -
Pers
Zuig
Aandrijfas
Tandwielen
M2: Pompen
Meelopende wormas
Zuig
Aangedreven wormas
Aandrijfas
Tandwielen
figuur 18
Hier transporteren de linkerwormen de vloeistof van links naar rechts en de rechterwormen brengen de vloeistof van rechts naar links. Het resultaat is dan, dat
het persgedeelte zich tussen de wormen bevindt en er aan elk einde een zuiggedeelte is. De drukverschillen werken nu naar links en rechts en omdat deze even
groot zijn, heffen zij elkaar op, zodat er geen axiale kracht overblijft. Ook staat nu
op alle asdoorvoeringen (dus pakkingbussen) de zuigdruk, zodat met een eenvoudige pakkingbus kan worden volstaan.
Zoals bij alle verdringerpompen het geval is, moet de wormpomp met geopende
persafsluiter in bedrijf worden gesteld, of eventueel met geopende omloopafsluiter. Om de pomp goed te laten aanzuigen moet het pomphuis met vloeistof zijn
gevuld. Wegens de geringe speling tussen de wormen is het noodzakelijk, dat de
vloeistof schoon is, dus zal er vaak een filter in de zuigleiding zijn opgenomen.
Regeling van de opbrengst is ook hier alleen mogelijk door verandering van het
toerental of het toepassen van een omloopafsluiter. Ook deze verdringerpompen
worden voorzien van een ontlastklep.
De lekverliezen ontstaan bij wormpompen door het drukverschil tussen de pers
en de zuig. Hierdoor lekt een gedeelte van de vloeistof tussen het huis en de
worm direct terug naar de zuigkant. Ook zal bij pompen, waarbij de wormen elkaar niet direct aandrijven, een gedeelte van de vloeistof tussen de wormen terugstromen. In vergelijking met de tandwielpomp zijn deze verliezen echter geringer, omdat er nu procentueel minder lekkage is langs de zijkanten.
KS-NER0501
- 18 -
M2: Pompen
CENTRIFUGAALPOMPEN
3.1
INLEIDING
De centrifugaalpomp is de meest voorkomende vorm binnen de groep van dynamische pompen, zie ook het overzicht van figuur 1 in dit leerboek. Evenals de
tandwielpomp en de wormpomp is de centrifugaalpomp een roterende pomp. De
pompwerking wordt hier echter verkregen doordat de vloeistof door een waaier in
beweging wordt gebracht, waardoor dit door middelpuntvliedende of centrifugale
kracht naar buiten wordt geslingerd. Op die plaats, tegen de wand van het
pomphuis, zal dat een drukverhoging geven. Bij het verplaatsen van de vloeistof
ontstaat aan de zuigzijde, in het centrum van de waaier, een onderdruk. Dit effect
wordt bereikt door de rotor of de waaier, waarop of waarin schoepen zijn aangebracht.
Kenmerkend voor een centrifugaalpomp is de open verbinding tussen de zuigen de perszijde.
Wanneer wij ervoor zorgen, dat de pomp voor het aanzetten gevuld is met de te
verpompen vloeistof, zal bij het draaien van de waaier de vloeistof, die zich tussen de schoepen bevindt, door de middelpuntvliedende of centrifugale kracht
naar buiten worden geslingerd. Via de persleiding kan deze vloeistof ontwijken.
In het centrum van de waaier vindt dan aanzuiging plaats en aan de omtrek het
wegpersen.
Door het ontbreken van een verdringerlichaam hebben centrifugaalpompen een
geheel ander aanloopkarakter dan verdringerpompen. De aandrijving van een
centrifugaalpomp zal bij starten met gesloten persafsluiter en geopende zuigafsluiter nauwelijks worden belast. Centrifugaalpompen kunnen vaak niet eens
aanlopen met geopende zuig- en persafsluiter.
Een belangrijk voordeel van een centrifugaalpomp is, dat een constante vloeistofstroom wordt geleverd. Een nadeel is het lage rendement, dat echter bij grotere centrifugaalpompen weer gunstiger is.
Centrifugaalpompen kunnen worden onderverdeeld op basis van het drukverschil, dat geleverd kan worden tussen de zuigzijde en de perszijde van de pomp.
Dit drukverschil wordt de manometrische opvoerdruk genoemd. Wij krijgen dan
de navolgende indeling:
KS-NER0501
- 19 -
M2: Pompen
Centrifugaalpompen voor
Lage druk
<5
Midden druk
5 - 16
Hoge druk
> 16
tabel 2
De hoge drukken worden bereikt, door de vloeistof achtereenvolgens verscheidene waaiers te laten passeren. Men noemt dit dan een meertrapscentrifugaalpomp.
Bij de normale uitvoering is de centrifugaalpomp niet zelfaanzuigend. Dit wil
zeggen, dat de pomp, evenals de zuigleiding, voor het in-werking-stellen geheel
met vloeistof gevuld moet zijn.
3.2
Persleiding
Schoepen
Pakkingbus
Waaier
As
Waaier
Slakkenhuis
Zuigleiding
figuur 19
Lagedrukcentrifugaalpomp
- 20 -
M2: Pompen
veelheid vloeistof moeten passeren, die, per tijdseenheid, gelijk is aan deel
van de uit de waaier stromende hoeveelheid. Weer 90o verder, bij punt c, is deze
hoeveelheid met gedeelte toegenomen tot de helft van de totale hoeveelheid.
Dit geldt eveneens voor punt d, waar nu deel van de totale hoeveelheid passeert.
In e passeert de totale hoeveelheid. De doortocht van de ruimte om de waaier
wordt dus geleidelijk groter en neemt daardoor de vorm van een spiraal aan, te
vergelijken met een slakkenhuis.
De centrifugale beweging zal de vloeistof uit de waaier drijven en gelijktijdig vervangen door nieuwe vloeistof. Hierdoor ontstaat in de zuigleiding een constante
vloeistofstroom, zolang de zuigleiding onder de vloeistofspiegel blijft.
Tong
b
e
a
B
d
figuur 20
a
b
c
d
e
A
B
=
=
=
=
=
=
=
Zou namelijk om de een of andere reden de vloeistofspiegel beneden de zuigbuis komen, dan wordt de vloeistofstroom onderbroken en kan er lucht (of gas)
via de zuigbuis in het pomphuis komen. De waaier zal dan in het gas of de lucht
gaan draaien, zodat de vervanging van de vloeistof in de waaier niet meer mogelijk is; de pomp is "afgeslagen" (draait wel, maar verpompt geen vloeistof meer).
Hieruit blijkt tevens, dat een centrifugaalpomp niet zonder meer "zelfaanzuigend"
is. Bovendien volgt hieruit de voorwaarde, dat de vloeistof geen grote lucht- of
gasbellen mag bevatten. Deze kunnen zich in het slakkenhuis gaan verzamelen
en er de oorzaak van zijn, dat de pomp afslaat.
Wij zien ook in figuur 20, dat de schoepen ten opzichte van de draairichting van
de waaier achterover gebogen staan. Dit houdt verband met de snelheid, waarmee de waaier ronddraait. Wanneer de pomp werkt, stroomt de vloeistof vanuit
de zuigleiding in axiale richting, dus in de asrichting naar de waaier toe (zie figuur
19). Door de waaier wordt de stromingsrichting omgebogen in radiale richting,
dus van het middelpunt van de waaier af (zie pijl c1 in figuur 21). De waaier draait
evenwel gelijktijdig rechtsom. Om nu de stromingsrichting in de waaier te handhaven moeten de schoepen achterover staan.
KS-NER0501
- 21 -
M2: Pompen
c2
c1
figuur 21
Vaak wil men de richting, waarmee de vloeistof de waaier verlaat, volgens pijl c2
laten verlopen, omdat de vloeistof die kant op moet in het pomphuis. Dit kan men
bereiken, door de schoepen iets minder in achterwaarts gebogen richting te laten
verlopen dan wanneer de richting c1 gehandhaafd zou moeten worden. Overigens zijn er ook redenen om een andere vorm van de schoepen te kiezen. Hierop zullen wij hier niet ingaan.
De hoge snelheid, waarmee de vloeistof de waaier verlaat, wordt in het slakkenhuis voor een gering deel omgezet in drukverhoging. De hierdoor verkregen druk
is betrekkelijk laag en bereikt een waarde tot een druk van ongeveer 5 bar.
MIDDENDRUKCENTRIFUGAALPOMPEN
Bij deze pompen (zie figuur 22) kan om de waaier nog een stilstaande leischoepenkrans zijn aangebracht. Ook deze krans is opgebouwd uit twee schijven,
waartussen zich de leischoepen bevinden. De schoepen zijn, ten opzichte van de
waaierschoepen, tegengesteld gericht gebogen, waardoor een betere geleiding
van de vloeistof wordt verkregen.
In de leischoepenkrans, die ook wel diffusor wordt genoemd, wordt door de divergerende vorm een deel van de snelheid van de vloeistof omgezet in druk. Deze drukverhoging levert samen met de drukomzetting in het slakkenhuis een hogere opvoerdruk (van 5 - 16 bar).
Leischoepenkrans
of diffusor
Waaier
Persleiding
Slakkenhuis
Divergerend:
- afname snelheid
- toename druk
Zuigleiding
figuur 22
Middendrukcentrifugaalpomp
KS-NER0501
- 22 -
M2: Pompen
HOGEDRUKCENTRIFUGAALPOMPEN
Verlangt men nog hogere opvoerdrukken, dan plaatst men een aantal gelijkvormige waaiers met of zonder diffusors achter elkaar (in cascade) op dezelfde as.
(Zie figuur 23 voor een voorbeeld met diffusors, maar ook zonder diffusers kan
men tot hoge drukken komen).
Zuig
Pers
Waaier
figuur 23
Diffuser
Hogedrukcentrifugaalpomp
Elke waaier met diffusor, is omsloten door een gedeelte van het pomphuis. De
vloeistof wordt dan van de perszijde van de ene waaier naar de zuigzijde van de
daaropvolgende waaier gevoerd, zodat de totale opvoerdruk gelijk is aan het
product van het aantal waaiers en de opvoerdruk per waaier. Pompen, die werken volgens dit principe, worden hogedrukcentrifugaalpompen genoemd. Afhankelijk van het aantal in cascade geplaatste waaiers, kunnen opvoerdrukken bereikt worden van ver boven 16 bar.
Bij Nerefco worden bijvoorbeeld hogedrukcentrifugaalpompen gebruikt als DHTvoedingspompen (P2151A/B op de CDU-3 en PZ2151A/B op de CDU-4). Voorbeelden van een meertrapscentrifugaalpomp zonder diffusors zijn: P2101A/B/C,
P2102A/B/C (CDU-3), PZ2101A/B/C en PZ2102A/B/C (CDU-4).
3.3
KS-NER0501
- 23 -
M2: Pompen
Veel centrifugaalpompen worden uitgevoerd met een terugslagklep in de zuigleiding, de zogenaamde voetklep. Bij een stilstaande pomp kan de vloeistof in de
pomp hierdoor niet terugvloeien, waardoor de pomp met vloeistof gevuld blijft. In
de procestechniek is de terugslagklep meestal in de persleiding aangebracht.
Tegenover de voordelen staan echter ook enkele nadelen, te weten:
1. De pomp is niet zelfaanzuigend, maar moet tijdens het starten met vloeistof
gevuld zijn.
2. Grote kans op afslaan bij het aanzuigen van lucht of gas.
3. Minder geschikt voor vluchtige of warme vloeistoffen onder atmosferische
druk.
4. Lager rendement dan bij plunjerpompen.
De rendementen liggen voor kleine pompen rond circa 0,5 of 0,6. Voor grote
pompen tot circa 0,85 en voor zeer grote pompen tot circa 0,90.
HET STARTEN
Wanneer een pomp heeft stilgestaan, is in de regel de vloeistof uit de pomp verdwenen en zijn de pompruimte en de zuigleiding met lucht gevuld. Nu zijn gewone centrifugaalpompen niet zelfaanzuigend. Dit betekent, dat de pomp niet in
staat is een zodanige drukverlaging in de zuigleiding op te wekken, dat door de
atmosferische druk in het zuigvat vloeistof naar het pomphuis kan worden gevoerd. Deze pompen moeten dan ook steeds, vr het starten, met vloeistof
worden gevuld. Hiervoor moet eerst het seal-systeem gecontroleerd en bijgenomen worden. Vervolgens kan de pomp als volgt gevuld worden:
Men kan de vloeistof uit de persleiding in het pomphuis en in de zuigleiding laten
lopen door de persafsluiter iets te openen of door toepassing van een omloopleiding met afsluiter. Bij deze methode moet de zuigleiding dan wel van een zogenaamde voetklep zijn voorzien om te voorkomen, dat de vloeistof uit de zuigleiding loopt. Dit opvullen moet langzaam gebeuren om te voorkomen dat de pomp
als een vloeistofturbine gaat werken. Om deze reden wordt de pomp in de pers
voorzien van een terugslagklep. Bovendien moeten er een of meer ontluchtingsafsluiters aanwezig zijn om tijdens het vullen de lucht de gelegenheid te geven
uit de pompruimte te ontsnappen.
Na het ontluchten moeten de volgende punten nog worden gecontroleerd:
- het smeeroliepeil voor de smering van de lagers, indien aanwezig, ook van de
elektromotor of de turbine;
- indien aanwezig en nodig, koelwater van de pomp en smeerolie bijzetten;
- indien aanwezig, steam quench van de seal bijzetten, zie ook het Leerboek:
Mechanical seals.
Pas na al deze handelingen mag de aandrijvende machine van de centrifugaalpomp gestart worden met gesloten persafsluiter en geopende zuigafsluiter.
Alleen dan zal de aandrijving zo weinig mogelijk belast worden. De pomp bouwt
wel druk op, maar deze kan bij centrifugaalpompen nooit te hoog worden. Er
wordt dan geen vloeistof verplaatst, zodat er alleen vermogen nodig is om de
waaier en de vloeistof op snelheid te brengen en de pompwrijving te overwinnen.
Hierdoor ontstaat wel warmte, zodat niet te lang met een gesloten persafsluiter
mag worden gedraaid. Nadat het bedrijfstoerental is bereikt en de druk hoog genoeg is geworden, moet de persafsluiter geleidelijk worden geopend.
Let op: Vooral meertrapscentrifugaalpompen mogen slechts zeer korte tijd met
gesloten persafsluiter draaien!
KS-NER0501
- 24 -
M2: Pompen
Regel de opbrengst of capaciteit van een centrifugaalpomp niet door het gedeeltelijk sluiten van de zuigafsluiter. Hierdoor wordt de weerstand in de zuigleiding
vergroot en bestaat de kans, dat de druk aan de inlaatzijde van de pomp beneden de dampspanning van de vloeistof komt waardoor dampbelvorming in de
vloeistof ontstaat, zie ook hoofdstuk 4: Het belang van zuig- en persdruk. In de
pompwaaier klappen deze dampbellen samen door de hogere druk die er heerst.
Dit samenklappen noemt men cavitatie en is te horen als een licht geruis tot zelfs
hevig knetteren in de pomp. Cavitatie heeft twee ernstige gevolgen:
- mechanische beschadiging door het ineenklappen van de dampbellen;
- daling van de opbrengst.
De opbrengst van een centrifugaalpomp kan wel worden geregeld door meer of
minder openen van de persafsluiter of door middel van een in de persleiding geplaatste regelklep. Ook kan de opbrengst van een centrifugaalpomp worden geregeld door verandering van het toerental.
Als een centrifugaalpomp moet worden gestopt, behoort eerst de persafsluiter
langzaam te worden dichtgezet; pas daarna wordt de pomp gestopt. Deze volgorde voorkomt dat de pomp kan gaan terugdraaien, wat schade aan pomp, afdichting en aandrijving zou veroorzaken. In de regel is in de persleiding een terugslagklep aangebracht om het terugdraaien te voorkomen, maar deze kan lekken als de druk in de persleiding hoog blijft na het uitzetten van de pomp.
ZELFAANZUIGENDE UITVOERING
KS-NER0501
- 25 -
M2: Pompen
3.4
WATERRINGPOMP
Waterringpompen past Nerefco toe als vacumpompen van de VDU-toren in de
VDU. In figuur 24 is een schematische voorstelling van zo'n pomp weergegeven.
Zuig
Pers
Waaier
A
B
Huis
Waterring
figuur 24
Let op: Deze pomp werkt volgens het verdringerprincipe; de persafsluiter moet
bij het starten dus volledig open staan!
In deze pomp bevindt zich een waaier met radiaal geplaatste schoepen, die excentrisch in een huis is geplaatst. Het huis moet steeds met vloeistof gevuld blijven. Gaat de waaier draaien, dan wordt de vloeistof tegen de wand geslingerd,
waardoor er een vloeistofring ontstaat, die de ruimten tussen de schoepen van
elkaar afsluit.
De luchtkamers tussen de schoepen worden bij de in figuur 24 gegeven draairichting aan de linkerkant groter en aan de rechterkant kleiner. Door nu daar,
waar de luchtkamers groter worden, zuigopening aan te brengen, wordt lucht
aangezogen. Daar, waar de kamers kleiner worden, wordt de lucht weggeperst
door de aangebrachte poort B.
Op deze wijze wordt in de zuigleiding van de pomp een onderdruk gevormd, zodat de buitenluchtdruk de vloeistof in de zuigleiding en de pomp kan persen. Om
de pomp steeds met vloeistof gevuld te houden worden de zuig- en persaansluiting aan de bovenzijde van de pomp aangebracht.
In feite is een waterringpomp geen pomp maar een compressor, die de vloeistofring gebruikt als afdichting (compressiehulp).
KS-NER0501
- 26 -
M2: Pompen
Persvat
Hge
Manometer
Manometer
PI
PI
pzuig
ppers
Hartlijn pomp
Pomp
Hge
Atmosferisch
Zuigleiding
Zuigvat
figuur 25
4.1
ZUIGDRUK
In de zuigleiding staat een vloeistofkolom, waar onderin de atmosferische druk
heerst. Gaan wij in de zuigleiding omhoog, dan daalt de druk, omdat de vloeistofkolom, die boven elk hoger gelegen punt in de zuigleiding staat, kleiner is dan
onder in de zuigleiding.
Bovendien zijn er wrijvingsweerstanden in de zuigleiding, waardoor er een bepaalde druk nodig is om de vloeistof te doen stromen. Vlak voor de pomp is de
druk in de zuigleiding het laagst. Deze laagste druk noemt men de zuigdruk.
4.2
PERSDRUK
Om de weerstanden te overwinnen en de vloeistoffen te laten stromen, treden
ook in de persleiding drukverliezen op. Rekening houdend met deze verliezen,
wordt de persdruk bepaald door het hoogteverschil tussen de pomp en het persvat. De maximaal toelaatbare persdruk wordt echter bepaald door de sterkte van
de pomp en door het beschikbare vermogen van het aandrijfwerktuig van de
pomp.
KS-NER0501
- 27 -
M2: Pompen
4.3
MANOMETRISCHE OPVOERDRUK
Onder de opvoerdruk verstaan wij het drukverschil, dat heerst tussen de perszijde van de pomp en de zuigzijde van de pomp. Als de druk aan de perszijde van
de pomp 5,7 bar bedraagt en aan de zuigzijde van de pomp 0,3 bar, is de manometrische opvoerdruk gelijk aan 5,7 bar - 0,3 bar = 5,4 bar.
4.4
CAVITATIE
Elke vloeistof heeft een dampspanning, waarvan de grootte wordt bepaald door
de soort vloeistof en de temperatuur van die vloeistof. Water heeft bij 20 C bijvoorbeeld een dampspanning van 0,023 bar, maar bij 100 C is deze dampspanning 1,013 bar. De dampspanning is de druk bij een gegeven temperatuur,
waarbij de vloeistof overgaat in dampvorm.
Zolang er boven de vloeistof voldoende druk heerst, is er niets aan de hand.
Gaan wij echter de druk boven de vloeistof verlagen tot deze gelijk is aan de
dampspanning van de vloeistof, dan worden er in de vloeistof dampbellen gevormd, die naar de oppervlakte komen. Wij zeggen dan, dat de vloeistof kookt.
Dit verschijnsel kan zich ook voordoen aan de zuigzijde van een pomp bij de intrede van de vloeistof. Als hier, door een te lage zuigdruk dampbellen worden
gevormd, zullen deze met de vloeistofstroom worden meegevoerd. In de pomp
loopt de vloeistofdruk geleidelijk op en op het moment, dat deze druk groter is
dan de dampspanning, klappen de dampbellen plotseling in elkaar (implosie). In
figuur 26 is te zien hoe de dampbellen die zich dicht tegen de wand bevinden,
imploderen.
a.
b.
microjet
c.
figuur 26
d.
Dit gaat gepaard met een knetterend geluid en het heeft een verwoestende invloed op de pomponderdelen, waardoor deze ter plaatse snel slijten (erosie). Dit
slijtageverschijnsel wordt cavitatie genoemd.
Bij centrifugaalpompen zijn de cavitatieverschijnselen te zien in het pomphuis en
de waaier en ook nog wel buiten de pomp. Bij de verdringerpompen kan men het
veelal waarnemen in de pomphuizen, de kleppen en de plunjer of zuiger en
wormen. Behalve het wegslaan van zeer kleine metaaldeeltjes levert cavitatie
ook trillingen op, die ook schade kunnen opleveren.
KS-NER0501
- 28 -
M2: Pompen
figuur 27
Bij A is de druk nog voldoende, terwijl bij B door te lage druk dampbellen ontstaan, die bij C imploderen. Het spreekt vanzelf, dat het optreden van deze cavitatie zo veel mogelijk moet worden vermeden, daar dit de levensduur verkort en
bovendien het rendement sterk doet dalen.
4.5
NPSH
Om er zeker van te zijn, dat er geen dampbelvorming en dus cavitatie ontstaat,
moet aan de zuigzijde van de pomp een bepaalde extra druk boven de dampdruk
van de vloeistof aanwezig zijn.
Deze extra druk wordt de "beschikbare positieve zuigdruk" genoemd. In het Engels: "Net Positive Suction Head Available (NPSHA), dus:
NPSHA = druk bij zuigflens - dampspanning
De pompleverancier geeft op, welk verschil tussen de zuigdruk en de dampspanning van de te verpompen vloeistof is vereist voor een goede werking van
de pomp. Dit wordt de "vereiste positieve zuigdruk" genoemd. In het Engels: "Net
Positive Suction Head Required (NPSHR).
Voor een goede werking van de pomp moet dus altijd de NPSHA groter zijn dan
de NPSHR. Bij vloeistoffen met een hoge dampspanning, dus vluchtige vloeistoffen, zoals benzine en LPG, zal de zuigdruk een hoge waarde moeten hebben om boven de dampspanning te blijven.
KS-NER0501
- 29 -
M2: Pompen
Omdat bij een hogere temperatuur van de vloeistof ook de dampspanning hoger
is, moet ook de zuigdruk hoger zijn om cavitatie te voorkomen. Als het te verpompen product veel heter is dan normaal, kan dit aanleiding zijn voor caviatieproblemen.
Door het vloeistofniveau aan de zuigzijde te verhogen of door de pomp lager te
zetten, kan de zuigdruk een hogere waarde krijgen en wordt dus ook de NPSHA
groter. Het risico van cavitatie is dan verkleind.
In paragraaf 6.4 vindt u meer informatie over het begrip NPSH.
5.1
KS-NER0501
- 30 -
M2: Pompen
De inspectie van de lagers is een belangrijk iets. Aan de hand van de soort slijtage en de grootte hiervan, kan worden opgemaakt wat het defect is geweest. Oude lagers mogen nooit zonder meer worden weggegooid.
Bij montage van nieuwe lagers is het van belang, dat zo schoon mogelijk wordt
gewerkt. De montagevoorschriften moeten zo nauwkeurig mogelijk worden opgevolgd. De asmaten en de maten in het huis moeten worden gecontroleerd.
Wentellagers kunnen ontzettend veel verduren. Een fout bij bijvoorbeeld de montage, behoeft zich niet onmiddellijk na de inbedrijfstelling te openbaren. Men benadeelt echter zichzelf, daar de levensduur van het lager immers niet wordt gehaald. Het lager moet eerder worden verwisseld. Dit wisselen moet misschien
plaatsvinden op een moment, dat het zeer slecht past. De bedrijfszekerheid van
de pomp loopt dus terug.
Het bovenstaande treedt eveneens op bij slecht onderhoud van de lagers. De
drie hoofdoorzaken van lagerschade zijn:
- een vuile of onjuiste smering;
- een verkeerde montage;
- overbelasting.
Een gebrekkige smering of vuile olie levert nogal eens schade op. Als het lager
niet goed gesmeerd wordt, gaat het kapot. (Een gebrekkige smering kan zowel
een teveel, als een tekort aan smeermiddel zijn!)
Vuile olie wordt zelden geleverd; de hulpmiddelen die bij de smering gebruikt
worden, moeten goed schoon zijn. Water is als smeermiddel meestal niet gewenst; het gebruik van water bij of in de lagers moet dan ook voorkomen worden.
Het is van het grootste belang, dat de smering goed wordt gecontroleerd; dat wil
zeggen het juiste smeermiddel, de juiste hoeveelheid en geen vuil of vreemde
toevoegingen in het smeermiddel.
Er zijn veel factoren, die fouten bij de montage kunnen opleveren:
- passingen van de as en het huis;
- vreemde krachten bij de montage;
- verkeerde opsluiting van de lagers;
- het te vast aanzetten van de lagers.
De passing van de as en het huis is van groot belang, zowel bij glijlagers als bij
kogel- of rollagers. Er zijn hierover altijd gegevens beschikbaar.
Om vreemde krachten bij de montage te vermijden, moet erop worden gelet, dat
de juiste methode van plaatsen wordt gevolgd. Geen grote hamers of eindjes pijp
gebruiken!
Een verkeerde opsluiting ontstaat, wanneer de opsluitbus niet past of scheef is of
tegen een vlak drukt, dat niet haaks is. Als gevolg hiervan wordt het lager verbogen en loopt warm. Extra smering is dan weinig effectief en kan zelfs de levensduur van het lager verkorten. Vervorming van het lager kan ook ontstaan door te
KS-NER0501
- 31 -
M2: Pompen
lange of te korte bussen. De opsluiting speelt voornamelijk een rol bij kogel- en
rollagers.
Zet men de lagers te vast, dan treedt weer vervorming op. De spelingen zijn te
klein en daardoor de spanningen te groot; de zaak loopt warm of vast. Ook voor
het vastzetten van de lagers zijn door de fabrikant regels vastgesteld.
Overbelasting van de lagers komt zelden voor bij normale werkomstandigheden.
Overbelasting van lagers kan echter wel voorkomen, als de pomp veel zwaarder
wordt belast dan oorspronkelijk de opzet was. Een pomp is bijvoorbeeld ontworpen voor een persdruk van 4 bar en krijgt nu een persdruk van 10 bar (boosteren). De waaier krijgt dan een andere hydraulische balans en is niet meer in
evenwicht. Er ontstaan axiale krachten, waar de onderdelen van de pomp niet op
zijn berekend.
In een centrifugaalpomp treden enkele verliezen op, die niet voorkomen of verholpen kunnen worden. De verliezen waar wel iets aan kan worden gedaan, zijn
de lekverliezen die ontstaan langs de slijtringen, de axiale balancering en de asafdichtingen. Het laatstgenoemde verlies is in het algemeen zeer gering. De verliezen bij axiaal balanceren kunnen bij hogedrukpompen niet verwaarloosd worden. Het grootste verlies treedt echter op langs de slijtringen.
Slijtringen dienen voor de afdichting tussen het huis en de waaier. Slijtage van
deze ringen heeft een aantal nadelen: de axiale balancering wordt verstoord, de
pomp vraagt voor dezelfde opbrengst meer vermogen en het rendement daalt.
Meestal zijn duidelijke grenzen aan te geven voor de toelaatbare speling van de
slijtringen. Bij de lagers is dit door de vele typen en voorschriften moeilijker.
In figuur 28 en figuur 29 is voor een gebalanceerde en een ongebalanceerde
waaier de plaats van de slijtringen aangegeven.
Slijtring
pomphuis
Slijtring
waaier
figuur 28
KS-NER0501
- 32 -
M2: Pompen
Slijtring
pomphuis
Slijtring
waaier
Contraschoepen
figuur 29
Minimumspeling (diametraal)
mm
1,0
0,9
0,8
0,7
A
0,6
0,5
0,4
0,3
0,24
0,2
0,09
C
B
0,12
0,1
0
50
100
figuur 30
KS-NER0501
D
150
175
200
250
300
350
400
450 mm 500
Buitendiameter waaierslijtring of sleeve
- 33 -
M2: Pompen
Voor slijtringen:
voor enkele en tweetraps tot 100 oC
voor enkele en tweetraps 100 250 oC
voor enkele en tweetraps 250 oC en hoger en voor
meertraps tot 100 oC
Voor meertraps 100 250 oC
Voor meertraps 250 oC en hoger.
Het onderste gedeelte van de grafiek geeft de bij te tellen bewerkingstolerantie
aan.
Voorbeeld 1:
Bepaal de speling van een meerwaaierpomp, die olie met een temperatuur tussen 100 en 250 oC verpompt.
Waaierdiameter
: 175 mm.
Minimumspeling (A in grafiek)
: 0,55 mm.
Bewerkingstolerantie (B in grafiek) : 0,12 mm.
De speling moet dus tussen 0,55 en 0,67 mm liggen.
Voorbeeld 2:
Bepaal de speling van een koudwaterpomp met n waaier.
Waaierdiameter
: 100 mm.
Minimumspeling (C in grafiek)
: 0,24 mm.
Bewerkingstolerantie (D in grafiek) : 0,1 mm.
De speling moet dus tussen 0,24 en 0,34 mm liggen.
Voor tussenbussen en sleeves:
- de minimumspeling gebruiken, die voor het huis en de waaierring gevonden is;
- 0,1 mm aftrekken;
- tolerantie van de sleeve-diameter toevoegen.
Voorbeeld 3:
Bepaal de speling van een sleeve met een diameter van 75 mm.
Waaierdiameter
: 175 mm.
Minimumspeling (zie het vorige voorbeeld) : 0,55 mm.
Minimumspeling voor de sleeves
: 0,55 mm - 0,1 mm = 0,45 mm.
Bewerkingstolerantie
: 0,08 mm.
De speling van de sleeve moet dus tussen 0,45 en 0,53 mm liggen.
KS-NER0501
- 34 -
M2: Pompen
In bepaalde gevallen zal de speling tussen het huis en de waaier groter moeten
worden genomen dan de waarde, die men in figuur 30 heeft gevonden. Er zijn
enkele factoren, die een rol gaan spelen, als de pomp in bedrijf wordt gesteld,
namelijk:
a. de doorbuiging van de as tijdens het draaien;
b. de verschillen in uitzetting van het huis en de waaier;
c. de aanwezigheid van trillingen en de hierbij optredende buigingen;
d. het eventueel "trekken" van het pomphuis als gevolg van hoge temperaturen,
krachten van de leidingen op het pomphuis e.d.;
e. verontreinigingen in de te verpompen vloeistof.
Al deze verschijnselen verschillen natuurlijk van pomp tot pomp. De gegevens
van de fabrikant zijn hier in de eerste plaats maatgevend voor het bepalen van
de juiste speling. Daarnaast is de in het verleden met een bepaalde pomp opgedane ervaring van belang.
Vanzelfsprekend wil men de minimale speling zo veel mogelijk benaderen om
lekverliezen tegen te gaan. Bij de montage van de centrifugaalpomp zal men dan
als volgt te werk moeten gaan:
- Controleren of de as recht is door een goede meetklok op de juiste wijze - afhankelijk van de mogelijkheden bij de as - op te stellen.
- Pas als blijkt, dat de as recht is en nadat de bramen verwijderd zijn, de waaiers en de tussenbussen monteren.
- Controleren of de waaier en de tussenbussen zuiver recht lopen. Indien dit niet
het geval is, moet men de oorzaak opsporen en de afwijking corrigeren.
Slijtringen, waaierringen en tussenringen moeten zuiver centrisch afgewerkt zijn
en alleen als de as en de waaier in orde zijn, kan montage plaatsvinden. Deze
nauwkeurige werkwijze is zeer belangrijk.
Bij sommige centrifugaalpompen blijkt dat met conventionele slijtringen en andere slijtdelen een onvoldoende afdichting kan worden bereikt, waardoor de opbrengst te laag is.
Nerefco heeft in een aantal pompen daarom PEEK-slijtringen (bijvoorbeeld van
de firma Hoerbiger) toegepast. Deze zijn van een speciaal soort kunststof (PolyEtherEtherKeton) dat veel minder wrijving geeft, minder vastvreet en toch voldoende slagvast is. Er is daardoor minder speling nodig, waardoor dus ook minder lekkage optreedt (meer opbrengst).
figuur 31
KS-NER0501
- 35 -
M2: Pompen
Tijdens het opbouwen van de rotor kan kromming van de as optreden als gevolg
van niet goed "haaks" afgewerkte waaierbussen e.d. Vooral bij de meertrapspompen is het daarom zaak om tijdens het opbouwen steeds de as op rechtheid
te controleren. Hiermee wordt voorkomen, dat een geheel gemonteerde as weer
gedemonteerd moet worden om de oorzaak van de kromming op te sporen.
Door het haaks-maken van waaiers en waaierbussen worden de afmetingen van
deze onderdelen kleiner. Het is echter van het grootste belang, dat de waaier zijn
juiste plaats ten opzichte van het huis behoudt. Als de afmetingen van bussen en
waaiers kleiner worden, moet dit door vulringen worden gecompenseerd. De
lengte van de toegepaste vulbussen (a in figuur 32) kan eveneens worden vergroot.
a
figuur 32
Indien een roterend element geheel opgebouwd is, moet dit dynamisch gebalanceerd worden. Vooral als het roterende element bestaat uit verscheidene waaiers
is het zinvol om:
- de waaiers eerst afzonderlijk te balanceren voor de montage;
- het roterende element op te bouwen en als geheel op onbalans te controleren.
Het Leerboek Trillingsmetingen besteedt ook uitvoering aandacht aan het balanceren.
Bij montage van het roterende element in het huis moet een aantal punten worden gecontroleerd, te weten
- de rondloopnauwkeurigheid van de as in de lagerstoel;
- de axiale en de radiale speling (o.a. lagers, waaiers, slijtringen en tussenbussen).
KS-NER0501
- 36 -
M2: Pompen
Tevens moet worden gelet op de stand van de waaier(s) ten opzichte van het
slakkenhuis of de diffusor in axiale richting. In figuur 32 is aangegeven welke
bussen de afstelling in axiale richting bepalen.
Het plaatsen van de seal wordt in het Leerboek Mechanical seals uitvoerig behandeld.
UITLIJNEN
Controleer de uitlijning na de revisie. Ook al zal het pomphuis ten opzichte van
de motor c.q. de turbine niet verplaatst zijn, er bestaat altijd een mogelijkheid, dat
de as niet meer in lijn ligt. Het uitlijnen wordt in een apart leerboek uitvoerig behandeld.
SMERING
De afdichtingsvlakken van het pomphuis moeten vlak zijn. Zijn deze helften niet
vlak, dan ontstaan er door het aantrekken van de flensbouten grote spanningen
in het pomphuis. Deze spanningen kunnen de uitlijning nadelig benvloeden. De
controle op het vlak-zijn kan geschieden op een vlakplaat. De aanlegvlakken in
het huis moeten zuiver haaks op de hartlijn staan. Is dit niet het geval, dan ontstaat er geen goede aanligging tussen bijvoorbeeld het huis en de pakkingbus.
Vervormingen en lekkages kunnen hierdoor ontstaan. Deze haaksheid kan worden gecontroleerd door een meetklokje op de as te bevestigen en de meetpen
op het vlak te laten rusten. Bij draaien van de as mag de aflezing binnen zeer
nauwe grenzen veranderen.
RAPPORTAGE
KS-NER0501
- 37 -
M2: Pompen
5.2
Meetklok
Dummy
figuur 33
De excentriciteit van de slijtringen (verschil tussen grootste en kleinste meetwaarde ofwel Total Indicated Reading (TIR) mag niet groter zijn dan 0,025 mm.
De slijtring, die in het huis geperst is, moet eveneens gecontroleerd worden. Het
pompdeksel wordt op een dummy geplaatst en dit geheel wordt op een horizontale draaitafel gezet (zie figuur 34).
Eerst wordt de haaksheid van de slijtring gecontroleerd. Is deze goed, dan wordt
de excentriciteit gecontroleerd. Deze mag weer niet groter zijn dan 0,025 mm.
Let erop, dat de waaierslijtring na het oppersen in diameter zal zijn toegenomen.
Het omgekeerde zal vaak het geval zijn bij slijtringen, die in het huis zijn geperst.
Na het plaatsen van de beide ringen is het nodig opnieuw te meten. Indien nodig,
zal n van de ringen, meestal de waaierring, afgedraaid moeten worden.
KS-NER0501
- 38 -
M2: Pompen
Meetklokken
pompdeksel
figuur 34
Bij het oppersen moet erop worden gelet, dat de ringen er zuiver centrisch en
niet scheef opgeperst worden. Er kan worden gebruikgemaakt van een centreerbus.
Bij pompen, waarbij het huis in lengterichting gedeeld is, dus niet zoals is weergegeven in figuur 32, wordt de slijtring eerst in het vaste gedeelte gezet. Daarna
wordt het deksel geplaatst. De buitenzijde van de ring moet goed in dit deksel
passen.
Is dit niet het geval, dan kan bij het aantrekken van de flensbouten van het huis
de ring vervormen. De pompas kan hierdoor vast komen te staan.
Een ander belangrijk punt is het voorkomen van lekkage achter de slijtringen
langs. Wordt de ring in het huis geperst, dan is hierop weinig kans. Wordt de ring
echter via een slotopening in het huis gezet, dan moet, bijvoorbeeld door middel
van vloeibare pakking, lekkage worden voorkomen.
In verreweg de meeste gevallen worden slijtringen geborgd. De slijtringen kunnen worden geborgd door drie hechtlassen. PEEK-slijtringen kunnen geborgd
worden met inbusboutjes, die axiaal op de grens van slijtring en huis of waaier
worden geboord en bevestigd, zie figuur 35.
figuur 35
KS-NER0501
- 39 -
M2: Pompen
5.3
Persleiding
Schoepen
Pakkingbus
Waaier
As
Waaier
Slakkenhuis
Zuigleiding
figuur 36
Uit de langsdoorsnede blijkt, dat de waaier op twee manieren op de as kan worden geplaatst. Er is echter maar n goede manier. Bij deze pomp is gemakkelijk
te zien, dat, als de waaier andersom gemonteerd wordt, de zuigopening wordt
afgesloten. De goede manier kan gemakkelijk worden gevonden.
In figuur 37 is een waaier met dubbele instroming getekend. Deze waaier is
symmetrisch. Hierbij is niet gemakkelijk te zien, op welke manier de waaier geplaatst moet worden.
Axiale
kracht
figuur 37
Axiale
kracht
Er geldt dus, dat bij alle centrifugaalpompen (dus niet bij centrifugaalcompressoren!) de schoepen in de draairichting achterovergebogen staan. Men
zegt: de schoepen staan "slepend". In figuur 37 is dit weergegeven. Hetzelfde
geldt trouwens ook voor de waaier met enkele instroming, zoals deze in figuur 38
is weergegeven.
KS-NER0501
- 40 -
M2: Pompen
figuur 38
Zuigzijde
figuur 39
De twee linkse waaiers zijn gelijk. De twee rechtse waaiers zijn eveneens gelijk.
De waaiers links en rechts van de verticale hartlijn zijn elkaars spiegelbeeld.
Bij dit type pomp kan gemakkelijk een waaier verkeerd worden gemonteerd. Ook
hier kan door vergelijking van de schoepenvorm n de draairichting de juiste
montage worden verkregen.
Wat gebeurt er nu, wanneer de waaier verkeerd wordt gemonteerd?
De opbrengst zal dan aanzienlijk teruglopen en de pomp haalt zijn capaciteit niet.
Het geheel moet weer gedemonteerd worden. Hiervan is veel verlies van tijd en
geld het gevolg. Het is dus belangrijk, vooral bij waaiers met dubbele instroming,
goed te letten op de juiste montage van de waaier.
Bij veel pompen doet het bovenstaande probleem zich niet voor, omdat de waaier slechts op n manier op de as kan worden gemonteerd, bijvoorbeeld doordat
de as getrapt is uitgevoerd.
KS-NER0501
- 41 -
M2: Pompen
THEORIE CENTRIFUGAALPOMPEN
6.1
POMPKARAKTERISTIEK
De constructie van een centrifugaalpomp wordt bepaald aan de hand van de
vereiste opbrengst, de manometrische opvoerdruk en het vermogen. Tussen deze drie grootheden bestaat een vast verband. Het kan grafisch worden voorgesteld en vormt dan de zogenaamde pompkarakteristiek.
Door Euler is een formule opgesteld, waaruit het verband tussen de ideale manometrische opvoerdruk en de opbrengst is af te leiden. Volgens Euler is dit een
rechte lijn. In figuur 40 is dit voorgesteld; verticaal is de manometrische opvoerdruk uitgezet en horizontaal de opbrengst.
pman (bar)
v
Vereiste opbrengst (m /s)
pman Manometrische opvoerdruk (bar)
v (m /s)
figuur 40
Theoretische pompkarakteristiek
Omdat bij de bepaling van de opvoerdruk volgens Euler geen rekening is gehouden met het werkelijke aantal schoepen in de waaier en de dikte hiervan, zal het
theoretische verband tussen de opvoerdruk en de opbrengst een kleinere waarde krijgen.
Dit is eveneens in figuur 40 aangegeven met een gearceerd vlak tussen beide
lijnen. De getekende theoretische lijn houdt geen rekening met verliezen, die in
de pomp optreden, zoals botsings-, wrijvings- en lekverliezen.
pman (bar)
Wrijvingsverliezen
v (m /s)
figuur 41
KS-NER0501
- 42 -
M2: Pompen
Botsingsverliezen ontstaan, wanneer de intredehoek van de vloeistof in de waaier niet overeenstemt met de intredehoek van de waaier zelf. Wanneer de opbrengst gelijk is aan de ontwerpopbrengst, zal dit verlies nul zijn (zie figuur 42).
pman (bar)
Botsingsverlies
v (m /s)
figuur 42
pman (bar)
Tot slot treden er nog lekverliezen op, bijvoorbeeld langs de slijtringen. Deze verliezen zijn behalve van de toestand van de afdichtingen afhankelijk van de opvoerdruk. Dit is in figuur 43 weergegeven.
Lekverlies
v (m /s)
figuur 43
KS-NER0501
- 43 -
pman (bar)
M2: Pompen
v (m /s)
figuur 44
pman (bar)
p (kW)
Vermogenslijn
v - pman -kromme
v (m /s)
figuur 45
Uit figuur 45 blijkt het navolgende: bij een opbrengst v = 0, is het door de pomp
gevraagde vermogen niet nul. Aangezien de opbrengst nul is, moet de toegevoerde energie ergens anders blijven. Deze energie wordt in zijn geheel omgezet
in warmte, door wrijving van de waaier in de vloeistof, de wervelingen van de
vloeistof en de wrijving van de as in de lagers en de afdichting. Hieruit volgt, dat
het niet raadzaam is een pomp lang met een gesloten persafsluiter te laten
draaien, omdat de pomp door het toegevoerde vermogen spoedig ontoelaatbaar
warm zou worden.
KS-NER0501
- 44 -
M2: Pompen
Uit het bovenstaande volgt ook, waarom een centrifugaalpomp met een gesloten
pers gestart wordt; bij het starten is immers het gevraagde vermogen minimaal
en zo wordt de aandrijfmachine niet overbelast bij het op-toeren-komen.
Wanneer de persafsluiter geopend wordt, gaat de pomp vloeistof leveren en het
gevraagde vermogen neemt toe. Is de aandrijfmachine van de pomp een elektromotor, dan kan aan de uitslag van de ampremeter gezien worden of de pomp
begint te leveren. Dit is gemakkelijk waar te nemen, wanneer de stand van de
wijzer bij gesloten persafsluiter gemerkt wordt; een afwijking van de gemerkte
stand is dan direct waar te nemen.
De waarden die in de grafiek voorkomen voor p, v en pman, worden bepaald op
de proefstand van de pomp. In de praktijk zullen echter na verloop van tijd, bijvoorbeeld ten gevolge van slijtage, de lekverliezen toenemen; de kromme verandert hierdoor.
Er worden twee typen v - pman-krommen onderscheiden: de stabiele en de
labiele kromme. Onder een stabiele v - pman-kromme wordt verstaan een kromme, waarbij de opvoerdruk pman over de gehele kromme afneemt, als de opbrengst v toeneemt.
pman
pman
pman
pman
Een labiele kromme is een kromme, waarbij pman niet maximaal is, als v nul is.
Bij groter wordende v neemt pman eerst toe tot een bepaald maximum en neemt
daarna pas af. In figuur 46a en figuur 46b zijn beide v - pman-krommen getekend.
v
a. Stabiel
figuur 46
v
b. Labiel
De labiele kromme wordt in twee gedeelten verdeeld, een labiel en een stabiel
gedeelte. In het labiele gedeelte kan de pomp twee opbrengsten hebben. In
figuur 47 kan de pomp bij de manometrische opvoerdruk A, zowel een opbrengst B als een opbrengst C hebben.
KS-NER0501
- 45 -
M2: Pompen
pman
Labiel
Stabiel
A
D
figuur 47
Dit is zeer ongewenst, omdat de grote opbrengstwisselingen ook grote belastingveranderingen veroorzaken. Het verkort de levensduur en de standtijd van de
pomp. Blijft van de pomp, waarvan de v - pman-kromme in figuur 47 is getekend,
de druk altijd beneden de waarde D, dan gedraagt de pomp zich alsof hij een
stabiele karakteristiek heeft. De vereiste opvoerdruk moet dan dus lager zijn dan
de druk, die de pomp kan opbrengen bij gesloten persafsluiter.
De in het voorgaande getekende v - pman-krommen zijn bepaald (opgenomen)
bij een constant toerental. Bij een lager of hoger toerental zal een andere v pman-kromme gevonden worden.
pman (bar)
n1
n2
n3
n4
n5
3
v (m /s)
figuur 48
6.2
LEIDINGKARAKTERISTIEK
Theoretisch is aan te tonen, dat de weerstand tegen stroming van een leiding afhankelijk is van enkele onveranderlijke factoren en de snelheid van de vloeistof
in de leiding. De snelheid in de leiding en de doorsnede van de leiding bepalen
de hoeveelheid vloeistof, die per tijdseenheid door de leiding stroomt. Het is mogelijk in een grafiek het verband tussen de invloed van de weerstand van de leiding (in bar) en de stroming v (in m3/s) vast te leggen, zie figuur 49.
KS-NER0501
- 46 -
pman (bar)
M2: Pompen
figuur 49
II
v (m /s)
Leidingkarakteristiek
pman (bar)
Leidingkarakteristiek
Drukverschil
zuig- en
persvat
Statische druk
v (m /s)
figuur 50
De leidingkarakteristiek kan dus op twee manieren van vorm veranderen. Bij verhoging of verlaging van de statische druk schuift de leidingkarakteristiek evenwijdig aan zichzelf omhoog of omlaag (figuur 51). Bij een vergroting of verkleining
van de weerstand gaat de karakteristiek steiler of minder steil lopen (figuur 52).
In de praktijk kan dit gebeuren door bijvoorbeeld een afsluiter in de leiding meer
of minder te openen, of door dichtslibben van de leiding.
KS-NER0501
- 47 -
M2: Pompen
pl w
ps1
ps1
ps 2
>
ps 2
>
ps3
ps3
v
figuur 51
pl w
II
III
figuur 52
Het kan voorkomen, bijvoorbeeld in verband met een uitbreiding, dat de capaciteit van een leiding te klein is geworden. De mogelijkheid bestaat nu om, als tijdelijke oplossing, parallel aan de bestaande leiding een tweede leiding te leggen.
Hierdoor ontstaat een capaciteitsvergroting. In een grafiek kunnen de leidingkarakteristiek van de oude en de nieuwe leiding opgeteld worden, waardoor het effect zichtbaar wordt. In figuur 53 stelt I de oude en II de nieuwe leidingkarakteristiek voor.
I en II
I
II
pl w
(B + C)
v
figuur 53
Bij opbrengst B geeft leiding I een weerstand van A bar; bij opbrengst C geef leiding II eveneens een weerstand van A bar. Anders gezegd: bij een verschildruk
over de beide leidingen van A bar bedraagt de gezamenlijke opbrengst B + C.
De twee karakteristieken kunnen dus steeds bij een gelijke verschildruk opgeteld
KS-NER0501
- 48 -
M2: Pompen
6.3
pman
Leidingkarakteristiek
Werkpunt
Pompkarakteristiek
figuur 54
Bij een andere leidingkarakteristiek wordt een nieuw werkpunt gevonden; met
andere woorden: de leidingkarakteristiek bepaalt op welk punt van de pompkarakteristiek de pomp zal werken!
Bij een bestaande pomp met aangesloten leiding kan de leidingkarakteristiek
weer op twee manieren veranderen. Of de statische druk verandert of de leidingweerstand neemt toe.
Stel, dat van de in figuur 55 getekende combinatie pomp/leiding de statische
druk toeneemt, bijvoorbeeld door een hogere druk in het persvat. Het werkpunt
verplaatst zich dan van A naar B. Dit betekent, dat de pomp een grotere opvoerdruk moet overwinnen en daarbij een lagere opbrengst heeft. Uit figuur 55 blijkt
ook weer, dat bij verhoging van de statische druk de leidingkarakteristiek evenwijdig aan zichzelf omhoogschuift.
KS-NER0501
- 49 -
pman
M2: Pompen
ps 2
ps 2
>
B
A
ps1
ps1
v A > v B
v A v B
figuur 55
Een andere situatie ontstaat, wanneer de leidingweerstand toeneemt. Bijvoorbeeld door vervuiling of het knijpen van een afsluiter. Het beginpunt van de leidingkarakteristiek blijft gelijk, alleen de kromme gaat steiler lopen. Het werkpunt
verplaatst zich weer van A naar B. De pomp moet weer een grotere opvoerdruk
overwinnen en heeft daarbij een kleinere opbrengst (zie figuur 56).
Verhoogde leidingweerstand
pman
B
A
v
figuur 56
6.4
POMPCONDITIES
In het voorgaande hebben wij ons beperkt tot de pomp- en leidingkarakteristieken. Daarnaast zijn ook nog van belang de condities, waaronder een pomp moet
werken, zoals soort vloeistof, temperatuur, leidinglengte en constructie van de
leidingen. Voor de pompcondities hanteert men het begrip NPSH (Net Positive
Suction Head).
KS-NER0501
- 50 -
M2: Pompen
NPSH
Dit begrip hebben wij al besproken in paragraaf 4.5 en heeft te maken met de instroomcondities van de pomp. Voor een goede werking van de pomp moet er
tussen de inlaatflens en de waaierstroomopening een voldoende groot drukverschil heersen om de vloeistof de waaier te laten instromen. Wij zullen dit bespreken aan de hand van een opstelling, zoals in figuur 57 is afgebeeld.
Hstat
figuur 57
KS-NER0501
- 51 -
M2: Pompen
ht
el.t
lz
hp
el.p
pt
pd
vz
pt
ht
el.t
lz
=
=
=
=
=
=
=
=
Hoogte tank
elevatie tank
lengte zuigleiding
hoogte pompmiddenlijn
elevatie pomp
druk in tank boven vloeistof
dampdruk bij pompzuig
vloeistofsnelheid in zuigleiding
vz
pd
hp
el.p
figuur 58
hPt = 14,56 m
hPd = pd/( * g )
hPd = 8,74 m
Hdyn wordt:
Hdyn = (vz * vz)/(2 * g)
Hdyn = 0,20 m
In de berekening voor NPSHA wordt het teken gebruikt. Dit betekent "komt
overeen met". Het is dus niet wiskundig aan elkaar gelijk.
KS-NER0501
- 52 -
M2: Pompen
NPSHA = 6,70 m
Bij een vloeistoftemperatuur van 50 oC zal de NPSHA nog slechts 2,04 m zijn.
Oefening:
Bepaal nu zelf de NPSHA en gebruik dezelfde gegevens als in bovenstaand
voorbeeld, echter in de situatie als in figuur 59. Hierbij staat de tank dus 0,5 m
lager dan de pompslab.
ht
el.t
lz
hp
el.p
pt
pd
vz
lz
=
=
=
=
=
=
=
=
Hoogte tank
elevatie tank
lengte zuigleiding
hoogte pompmiddenlijn
elevatie pomp
druk in tank boven vloeistof
dampdruk bij pompzuig
vloeistofsnelheid in zuigleiding
vz
pd
hp
pt
el.p
ht
el.t
figuur 59
Uitwerking:
el.t = 0 m, el.p = 0,5 m
NPSHA pt + ht + el.t el.p hp LWz Hdyn pd
= 14,56 + 2,00 + 0,00 0,50 0,50 1,92 - 0,20 8,74
NPSHA = 4,70 m
V2
2g
- 53 -
M2: Pompen
700
800
900
1000
1200
600
mm
10 000
350
300
250
400
5000
2000
1000
200
500
150
300
125
200
100
100
80
80
60
70
65
40
30
50
20
40
10
8
35
6
5
4
30
25
3
2
figuur 60
- 54 -
0,01
0,02
0,03
0,06
0,05
0,04
0,1
0,08
0,2
0,3
0,6
0,5
0,4
1
0,8
6
5
4
10
20
30
50
40
KS-NER0501
m /u
450
Leidingdiameter
500
M2: Pompen
500
300
200
100
70
40
50
30
20
10
Leidingdiameter
(mm)
10
(m)
7
5
4
V
2g
3
2
1
0.8
0.6
0.4
0.3
0.2
0.1
4000
2000
1000
700
500
300
200
80
100
40
50
60
30
20
8
10
4
5
6
0.07
3
0.05
(dm /min)
Hoeveelheid
figuur 61
Voorbeeld:
Leidingdiameter = 70 mm, hoeveelheid (flow) = 1500 dm3/min.
Bepaal het drukverlies om snelheid op te bouwen.
Trek een verticale lijn vanaf het punt 70 mm (boven in de grafiek) tot deze de
weerstandslijn snijdt. Trek vanuit dat snijpunt een lijn parallel met de schuine lijnen omhoog, totdat deze de lijn van de flow (1500 dm3/min) snijdt. Lees op de
rechteras het bijbehorende drukverlies af (2 m vloeistofkolom).
figuur 62
KS-NER0501
- 55 -
M2: Pompen
Evenals dit bij de parallelgeschakelde leidingen het geval was, worden de karakteristieken (I + II) opgeteld door bij een gelijke opvoerdruk de opbrengsten bij elkaar op te tellen. De leidingkarakteristiek III blijft natuurlijk gelijk. Dit is in figuur
63 weergegeven.
pman
pman
pman
Instelpunt
I + II
p1
p1
I
Instelpunt
III
III
II
figuur 63
De gezamenlijke karakteristiek vertoont een knik. Pomp II kan immers pas gaan
leveren, wanneer de leidingdruk onder de persdruk van pomp 1 (p1) gedaald is.
In figuur 62 is in de leiding de afsluiter A getekend. Wordt nu afsluiter A gedeeltelijk dichtgedraaid, dan stijgt de leidingkarakteristiek III. (De leidingweerstand
wordt groter.) In figuur 63 is dit gestippeld aangegeven. Deze toestand is zeer
gevaarlijk. Pomp II kan namelijk geen hogere druk leveren dan p1 en het instelof werkpunt bevindt zich hoger. Pomp II levert niets. Doordat de pomp spoedig
zal warmlopen, is deze toestand gevaarlijk en moet worden voorkomen. Wanneer er bijvoorbeeld vier pompen parallel geschakeld zijn, zal dit nog eerder optreden.
Bij twee gelijke paralleldraaiende pompen zal de verdeling vrijwel nooit 50 % zijn.
Door kleine verschillen in de pompkarakteristieken of door het reviseren van een
van de pompen kunnen grote verschillen ontstaan in de belastingverdeling.
Er is een grote kans dat bij parallelbedrijf de zwakste pomp geen of veel te weinig opbrengst heeft of dat de opbrengst daarvan sterk schommelt. Het verschil in
trillingsniveau kan bij een pomp tijdens single- of parallelbedrijf dan ook sterk
verschillen. Wanneer een pomp minder opbrengst heeft, zal het opgenomen
vermogen teruglopen. Dit gegeven kan worden gebruikt om gevaarlijke situaties
te detecteren en te voorkomen. De minimum-flow die voor een centrifugaalpomp
vereist is, mag niet worden onderschreden.
Zoals in het voorgaande al gezegd is, is bij elektrisch aangedreven pompen, de
opgenomen stroomsterkte een maat voor het vermogen. Worden nu bijvoorbeeld
twee pompen parallel geschakeld en blijft de stroomsterkte ongeveer gelijk, dan
zal elke pomp ongeveer hetzelfde blijven leveren. Elke afwijking is op de ampremeters zichtbaar.
Bij pompen, die door een turbine worden aangedreven, is de stand van de toevoerstoomafsluiter bepalend voor het vermogen. Deze stand kan daarom worden
gebruikt voor controle bij parallelwerkende pompen.
KS-NER0501
- 56 -
M2: Pompen
SERIESCHAKELEN
Wanneer de te overwinnen druk tussen zuig en pers te groot is, zal het nodig zijn
twee of meer pompen in serie te schakelen. Dit gebeurt bijvoorbeeld bij verladingspompen, zoals RMR. Hetzelfde bereikt men door een meerwaaierpomp toe
te passen. In figuur 64 zijn drie waaiers in serie geplaatst.
a
figuur 64
Een meerwaaierpomp is eigenlijk een pomp, waarin verscheidene waaiers in serie op n as zijn geplaatst. Bij serieschakeling kan men, evenals bij parallelschakeling, de karakteristieken bij elkaar optellen. De leidingweerstand blijft weer
gelijk. In figuur 65 en figuur 66 is de serieschakeling weergegeven.
III
I
figuur 65
II
Bij serieschakeling bestaat dus niet het gevaar, dat n pomp droogdraait. Alle
pompen verpompen dezelfde hoeveelheid. De laatste pomp krijgt echter een hogere druk te verwerken. Het pomphuis van deze pomp moet dus sterk genoeg
zijn en ook de asafdichting moet deze hogere druk kunnen weerstaan.
KS-NER0501
- 57 -
pman
M2: Pompen
I + II
III
pman
III
I
II
v
figuur 66
KS-NER0501
- 58 -
M2: Pompen
VRAGEN
1. Wat is het essentile verschil tussen een verdringer- en een centrifugaalpomp?
a. De verdringerpomp heeft een open verbinding tussen zuig en pers en de
centrifugaalpomp niet.
b. De verdringerpomp heeft geen open verbinding tussen zuig en pers en de
centrifugaalpomp wel.
c. Een verdringerpomp heeft altijd een heen-en-weergaande beweging.
d. De antwoorden b en c zijn beide juist.
2. Wat is een belangrijk aandachtspunt bij een verdringerpomp die stand-by
staat en automatisch moet kunnen starten?
a. Dat de zuig- en persafsluiters open moeten staan voordat de pomp wordt
gestart.
b. Dat de persafsluiter dicht moet staan als de pomp wordt gestart.
c. Dat de ontlastklep open moet staan voor het starten.
d. Een verdringerpomp kan niet stand-by worden gezet.
3. Een plunjerpomp wordt vooral toegepast in de volgende bedrijfssituaties:
a. Hoge opbrengst bij beperkte persdruk.
b. Beperkte opbrengst bij hoge persdruk.
c. Nauwkeurige (regelbare) opbrengst.
d. De antwoorden b en c zijn beide juist.
4. Bij verdringerpompen wordt een ontlastklep toegepast, om:
a. schade te voorkomen bij obstructies in de persleiding.
b. de opbrengst van de pomp te kunnen regelen.
c. het terugstromen van vloeistof te voorkomen bij stilstand van de pomp.
d. te voorkomen dat vloeistof vanuit de persleiding terugstroomt naar de stilstaande pomp.
5. Hoe moeten de wormen van een wormpomp in het pomphuis zijn aangebracht?
a. De wormen moeten vrij liggen van het huis, maar met voldoende druk tegen elkaar liggen.
b. De wormen moeten elkaar licht raken.
c. De wormen moeten elkaar net niet raken.
d. De wormen moeten met zeer ruime speling zijn gemonteerd.
6. Belangrijke verschillen tussen een centrifugaalpomp en een zuigerpomp zijn:
a. Een centrifugaalpomp heeft een lager rendement.
b. Bij een variabele druk heeft een zuigerpomp een vrijwel constante opbrengst.
c. Een centrifugaalpomp heeft een eenvoudiger constructie.
d. Alle voorgaande antwoorden zijn juist.
7. Hoe wordt bij twee parallel opgestelde centrifugaalpompen, waarbij 1 pomp
in bedrijf is, voorkomen dat vloeistof terugstroomt naar de stilstaande pomp?
a. Door een ingebouwde ontlastklep.
b. Door een voetklep in de zuigleiding.
c. Door een terugslagklep in de persleiding.
d. Door een omloopleiding.
KS-NER0501
- 59 -
M2: Pompen
KS-NER0501
- 60 -
pman
pman
M2: Pompen
a.
b.
pman
B
A
16. De bovenstaande figuur toont een pompkarakteristiek met daarin twee leidingkarakteristieken. Het verschil in deze twee wordt veroorzaakt door:
a. een ander toerental van de pomp.
b. een verschil in opvoerdruk in het proces waarin de pomp is geplaatst.
c. een verschil in leidingweerstand, bijvoorbeeld door knijpen van de persafsluiter.
d. slijtage en vervuiling van de pomp.
17. Voordat een centrifugaalpomp in bedrijf genomen mag worden:
a. moet de pomp goed ontlucht en opgevuld worden vanuit de persleiding.
b. moeten de zuig- en persafsluiters vol open gezet worden.
c. moet de aandrijfmotor geleidelijk op toeren worden gebracht.
d. De antwoorden a en b zijn beide juist.
18. Wat gebeurt er bij het starten van een centrifigaalpomp, zolang de persafsluiter nog dicht staat?
a. De motor wordt nog niet belast, er gaat geen energie verloren.
b. De motor wordt licht belast, het energieverlies zal de vloeistof in de pomp
opwarmen.
c. De motor wordt maximaal belast.
d. De motor wordt niet belast, omdat de ontlastklep zal openen.
KS-NER0501
- 61 -
M2: Pompen
OPEN VRAGEN
0306/62
KS-NER0501
- 62 -