You are on page 1of 6

01 ferriet en perliet

In dit gedeelte van het ijzer-koolstofdiagram bestaat het staal uit ferriet en perliet. Dit
wordt ook wel onderperlitisch staal genoemd

02 100% perliet
Dit punt geeft de samenstelling aan waarbij staal voor 100% uit perlietkristallen
bestaat.
Perlietkristallen bestaat uit lamellen ferriet en lamellen cementiet naast elkaar.
Perlietkristallen bevatten altijd 0,8% C

03 perliet en (secundaire) cementiet


De structuur van perliet en secundaire cementiet bestaat uit afkoeling van staal met
een koolstofpercentage dat ligt tussen 0,8 en 2% C. Dit staal wordt ook wel
bovenperlitisch staal genoemd.

04 ferriet en austeniet
In dit gebied van het ijzer-koolstofdiagram bestaat de structuur zowel uit
ferrietkristallen als uit austenietkristallen. Afhankelijk van het temperatuurverloop (van
koud naar warm of andersom) worden er uit austeniet ferrietkristallen gevormd (of
andersom).
Of staal austenitisch of ferritisch is, wordt bepaald door het atoomrooster. De
ijzeratomen zijn in de austenitische fase in een kubisch vlakkengecentreerd
atoomrooster gestapeld. Bij temperaturen tussen 911C en 723C wordt het kubisch
vlakkengecentreerde rooster instabiel en wordt het omgevormd tot een kubisch
ruimtelijk gecentreerd atoomrooster.
Samen met deze omvorming van het atoomrooster veranderen er enkele
mechanische eigenschappen van deze staalsoort.

In austeniet kan (max.) 2% C oplossen, in ferriet bijna niets. Naast ferriet


wordt bij afkoeling op 723C ook perliet gevormd.
Austeniet is beter vervormbaar dan ferriet. De vervormbaarheid wordt onder
andere benvloed door het aantal glij-vlakken van een kubisch ruimtelijk
gecentreerd atoomrooster.
Austenitisch staal is NIET magnetisch; ferritisch staal over het algemeen wel.

Nota Bene:
Deze structuur (04) komt voor bij ongelegeerde staalsoorten met een
koolstofpercentage lager dan 0,8% C en op een temperatuur boven de 723C, maar
onder de 911C (afhankelijk van het percentage koolstof).

05 austeniet
Austeniet is een structuur van staal (ijzer) waarbij de atomen volgens het kubisch
vlakkengecentreerde atoomrooster zijn gestapeld. Deze atoomstapeling wordt ook
wel 14-puntsrooster genoemd. Het is namelijk een kubisch rooster met op elke hoek
een atoom (dat zijn dus 8 atomen) en in het midden van elk vlak van de kubus nog
een atoom.

Een kubus heeft 6 vlakken, dat zijn dus nog eens 6 atomen. ( 6 + 8 = 14)
In austeniet kan maximaal 2% koolstof oplossen. de maximale hoeveelheid koolstof
kan alleen op een temperatuur van 1147C worden opgelost.
Austeniet komt bij ongelegeerde staalsoorten alleen voor boven een temperatuur van
723C

06 austeniet en ledeburiet
De structuur die hier beschreven wordt komt voor bij ongelegeerd koolstof-ijzer ()
met een koolstofpercentage dat ligt tussen 2 en 4,3% bij een temperatuur die ligt
tussen 723C en 1147C.

() Men spreekt hier van koolstof-ijzer, omdat de term staal is voorbehouden aan
ijzer-koolstofsamenstellingen waarbij maximaal 2% koolstof aanwezig is.

Het austeniet in deze structuur bevat maximaal 2% koolstof in oplossing. De overige


koolstof komt voor als ledeburiet.

07 eutecticum
Een eutecticum is een stollingsstructuur die bestaat uit fijne kristalletjes van twee
verschillende fasen. In het geval van ledeburiet zijn dat fijne kristalletjes austeniet en
fijne kristalletjes cementiet.

Ledeburiet wordt gevormd bij een samenstelling van ijzer met 4,3% koolstof.
Wanneer dit materiaal (gietijzer) langzaam wordt afgekoeld tot kamertemperatuur,
dan ziet de structuur er als volgt uit:

08 smelt en austenietkristallen

09 smelt en (primaire) cementiet

10 smelt

11 perliet en secundaire cementiet in ledeburiet


Het exacte gehalte aan ijzer is 96,8%. Het exacte gehalte aan koolstof is 3,2%

12 primaire cementiet in ledeburiet


Het exacte gehalte aan koolstof in het materiaal op de foto is 4,8%

13 100% cementiet (Fe3C)


Bij een ijzer-koolstofmengsel dat voor 93,33% uit ijzer en 6,67% uit koolstof bestaat,
wordt 100% cementiet gevormd. Cementiet is een chemische binding van drie
ijzeratomen en een koolstofatoom (Fe3C). Een andere naam voor deze stof - die veel
minder gebruikt wordt - is ijzercarbide.

Cementiet is een hard materiaal, maar het is ook erg bros. Dat wil zeggen dat het
nauwelijks te vervormen is, maar dat het wel snel breekt. Materiaal dat voor 100% uit
cementiet bestaat is onbruikbaar. Cementiet wordt dan ook nooit voor technische
toepassingen gebruikt. Wanneer er meer koolstof dan 6,67% in een ijzer-
koolstofmengsel voorkomt, dan komt de rest van de koolstof naast cementiet voor als
grafiet.
Zulk materiaal valt als (sigarette)as uit elkaar.
14 austeniet en secundaire cementiet
Deze structuur ontstaat door afkoeling van staal met een koolstofpercentage dat ligt
tussen 0,8% en 2,0%.
Als staal met deze samenstelling afkoelt vanuit een vloeibare toestand, ontstaat er
eerst een austenietstructuur waarbij al de koolstof (tot 2%) kan worden opgelost.
Echter als de temperatuur verder daalt, kan er steeds minder koolstof opgelost zijn in
de austenietstructuur. In het ijzer-koolstofdiagram wordt dit weergegeven door de
schuine lijn naast punt 14.

De koolstof die niet langer kan zijn opgelost in de austenietkristallen treedt aan de
randen van die kristallen uit en vormt daar (met de ijzeratomen aan de randen)
cementiet (Fe3C). wanneer het materiaal verder afkoelt tot onder 723C, ontstaat er
een structuur die wordt omschreven als perliet en cementiet

Algemeen Warmetebehandeling.
Bij het walsen, smeden, lassen en koudvervormen van staal wordt de
materiaalstruktuur ongunstig benvloed en ontstaan in het staal inwendige
spanningen. Door middel van diverse warmtebehandelingen kan men bereiken, dat
er een gelijkmatigheid van structuur onstaat, hogere mechanische eigenschappen,
zoals trekvastheid, kerftaaiheid, en betere rekeigenschappen ook wordt de corrosie
bestendigheid en bewerkbaarheid verbeterd.

Homogeengloeien
is gloeien van een metaal om het meer homogeen te maken. Als een metaal pas
gegoten is, dan is het helemaal niet homogeen.Als een smelt in de matrijs gegoten
wordt, ondergaat het in eerste fase een snelle stolling door contact met de koude
matrijs en de koude lucht. Daardoor ontstaan fijne kristallen. In een tweede fase stolt
het materiaal van buiten naar binnen. Daarbij bestaat dus een gradint van de
temperatuur van binnen naar buiten. Daardoor ontstaan lange, naaldvormige
kristallen gericht van binnen naar buiten. In een derde en laatste fase stolt dan het
binnenste. Doordat het omgevende materiaal en ook de lucht erboven al opgewarmd
is, treedt een trage stolling op met opnieuw fijne kristallen. Om de aldus ontstane
inhomogeniteit weg te werken vindt homogeengloeien toepassing.

Spanningsarm gloeien
Het verminderen van inwendige spanningen, ontstaan door bijvoorbeeld
koudvervormen, lassen of verspanen.
Bij produkten die in een later stadium bijvoorbeeld genitreerd of gehard worden,
wordt door het spanningsarm gloeien het risico op maat- en vormverandering
aanzienlijk verkleind.

Hiertoe wordt het staal op een temperatuur gebracht van 500 tot hoogstens 600
C.Bij deze temperatuur wordt de vloeigrens (0,2% rekgrens of strekgrens)
aanmerkelijk verlaagd, waardoor de spanningen kunnen afnemen. Vooral bij
werkstukken, die later nog een warmtebehandeling moeten ondergaan
(harden,veredelen, carboneren) is het belangrijk, alvorens de werkstukken op de
eindmaat te bewerken, ze eerst spanningsvrij te gloeien. Hierdoor verkrijgt men, dat
eventueel toch nog ontstane vervormingen kunnen worden afgewerkt.

De gloeitemperatuur gewoonlijk 40C tot 95C onder de transformatietemperatuur.


Het leent zijn effect aan de verplaatsing van dislocaties en defecten onder invloed
van warmte, waardoor inwendige spanningen verdwijnen. Er treedt meestal ook
rekristallisatie op. Bij verwarming tussen 550C en 650C kan waar het
ongelegeerde staalsoorten betreft, tot aan 90 % van alle inwendige spanningen verwi
jderd worden. Doorgaans is het voldoende het voorwerp gedurende 1 uur op
temperatuur te houden.

Zacht gloeien
Om het materiaal beter verspaanbaar te maken, kunnen staalsoorten met een hoger
koolstofgehalte worden zachtgegloeid.

Dit gloeiproces wordt hoofdzakelijk toegepast bij staalsoorten met meer dan 0,9% C.
Dit zijn in hoofdzaak de gereedschapstalen. Het doel van het zachtgloeien is, het
staal zachter en gemakkelijker bewerkbaar te maken

en het met minder kans op trekken of scheuren te kunnen harden. De duur van het
gloeien is afhankelijk van de staalsoort. Staal met minder dan 0,9% C wordt wel
zacht gegloeid om de bewerkbaarheid te verbeteren. Dit zijn hoofdzakelijk de
gelegeerde veredelingsstaalsoorten. Meestal verhit men bij zachtgloeien tot in het
gebied van de mengkristallen (austeniet) gevolgd door zeer langzaam afkoelen. Ook
laat men de temperatuur zich bewegen rondom

720 C, waarbij slechts een klein deel van het staal overgaat in de mengkristallen. Bij
gelegeerd veredelingsstaal kan dit de bewerkbaarheid verbeteren

Normaliserend gloeien
Om de inhomogene, grofkorrelige structuur van met name gietwerk en smeedwerk te
verbeteren. Hierdoor ontstaat een fijnkorrelige structuur met verbeterde mechanische
eigenschappen.

Door normaalgloeien wordt het staal, dat door gieten, smeden of walsen een
ongelijkmatige structuur heeft, in de structuuropbouw gehomogeniseerd. Hierbij
wordt gelijktijdig een fijnere korrel verkregen en een vermindering van de spanningen
tot een minimum. Door verhitting op 720 C of hoger, al naar gelang van de
samenstelling van het staal,wordt het gebonden koolstoof (ijzercarbide) met een
plaatjesvormige structuur (lamellair) omgezet in een opgeloste koolstofstructuur
(mengkristallen). Na afkoelen in rustige lucht blijkt dat door de verkregen homogene
structuur van kleine kristallen de taaiheid (rek- en kerfslagwaarden) belangrijk is
toegenomen, terwijl de oorspronkelijke treksterkte weer aanwezig is. Tevens blijkt in
deze uitvoering, dat een ongelegeerd staal tot maximum 0,5% C zich het best laat
verspanen. Het normaalgloeien wordt toegepast bij staal met een koolstofgehalte van
minder dan 0,8% C. Voor staalsoorten met meer dan 0,8% C, waaronder ook de
meeste gereedschapstaalsoorten kunnen worden gerangschikt, zal men als
gloeibehandeling het 'zacht gloeien' toepassen.

Oplossend gloeien
Om in het materiaal aanwezige uitscheidingen in oplossing te laten gaan en zo een
homogene structuur te verkrijgen.
Vaak vindt er na het oplosgloeien een precipitatieharding plaats.
Wordt het meest toegepast bij roestvrijstaalsoorten en aluminiumlegeringen.
Vacumgloeien
Gloeien kan gedaan worden onder vacum, om te voorkomen dat het materiaal
oxideert. Door voor vacumgloeien te kiezen, ontstaat er geen lelijke oxidehuid. Kan
tot hoge temperaturen bijv. 1200C verwarmd worden, waardoor ze geschikt zijn voor
bijna alle gereedschaps- en snelstalen.

You might also like