Toveren

Herman Van Veen


                 

 
Als hij kon to - ve - ren kwam al - les voor el - kaar.
8

              
  
 
Als hij kon to - ve ren was nie -mand de si - gaar. Als hij kon

   
13
         
      
to - ve - ren, kom to - ve - ren, kon to - ve - ren, kon to - ve - ren dan
17

            
    
   
hiel -den al - le men - sen van el kaar,. Ie - der huis had hon - derd ka - mers


22

                    

in el - ke ka -mer stond T. V. En zijn ou - ders ble - ven eeu - wig le -

26

           
     
   
ven, hij leef- de met ze mee. De ri - vier was niet van wa - ter

30

                   
 
maar van si - naas - ap - pel - sap en hij zou niet hoe - ven le - ren wat hij

34

               
 
ei - gen - lijk niet snapt. Als ik kon to - ve ren kwam al - les voor el kaar.
39

               
 
Als ik kon to - ve ren was nie -mand de si gaar.
2

   
44

             
 
Als ik kon to - ve - ren, kob to - ve - ren, kon to - ve - ren, kon

48

                
to - ve - ren dan hiel - den al - le men - sen van el - kaar,.


52

               
     
Zijn vriend - je zou in - eens be - grij - pen waar - om hij ru - zie met hemkreeg.

56

          

        

En ie - de - reen zou voor hem bui - gen als hij de troon be - steeg

         
60

            
en s'win - ters lag er al - tijd sneeuw en was het lek - ker warm

64

                  

en nie mand
- werd er rijk ge - bo - ren en nie - mand werd er arm.

68

              
   
Als hij kon to - ve ren kwam al - les voor el kaar. Als ik kon
73

              
  
to - ve - ren was nie -mand de si - gaar. Als ik kon


77
    
         
to - ve - ren, kom to - ve - ren, kon to - ve - ren, kon

80

                   
  
to - ve ren dan hiel -den al - le men - sen van el kaar,. Maar voor een
 3
85

      
          
to - ver - spreuk van kwa - li - teit ben je zo - maar dui - zend gul - den kwijt en
89

                  
naar een beet - je to - ver - boek ben je toch wel vijf - tig jaar op zoek en de
93

       
        
he - le cur - sus to - ve - naar duurt hon - derd - vijf - en - twin - tig jaar dat
97

                     
brengt hij al - le - maal niet op. Ik denk dat hij voor 't be - gin al stopt want zelfs de
101

       
          
 
o - ma van zijn o - ma had nooit een to - ve - naars - di - plo - ma. Als ik kon
105
      
        
 
to - ve - ren kwam al - les voor el - kaar. Als ik kon
109

              
  
to - ve - ren dan werd geen mens te zwaar. Als ik kon


113

 
nie
        
   
to - ve - ren, kon to - ve - ren, kon to - ve - ren, kon
116
  
             
to - ve - ren dan hiel - den al - le men - sen van el - kaar.