You are on page 1of 2

Atsuko Fukuoka, The Sovereign and the Prophets.

Spinoza on Grotian and Hobbesian Biblical Argumentation,


Brill’s Studies in Intellectual History 268, Leiden-Boston: Brill, 2018, xv + 425 blz., hardcover.

De auteur heeft ervoor gekozen haar onderzoek naar de verhouding tussen Kerk en staat te voeren aan
de hand van een leitmotiv: het Framework of Mediation. Dat is gebaseerd op het Tractaet van t’ampt ende
authoriteyt (1610) van Johannes Uytenbogaert, waarin God, de kerkelijke en de burgerlijke overheid
schematisch voorgesteld worden tegenover het ‘publiek’. Vanzelfsprekend prijkt God steeds bovenaan
en het publiek onderaan. De vraag is dan nog enkel of de kerkelijke en de burgerlijke overheid naast
elkaar verschijnen, of de ene onder de andere. Fundamenteel gaat het om de verkondiging van het
Woord Gods en het gezag en de macht om dat op te leggen aan de mensen. In een theocratisch
staatsbestel is er slechts één gezag en is er geen verschil tussen wettelijke en godsdienstige voorschriften.
Het christendom is echter nooit een strikte theocratie geweest. Er is altijd een onderscheid geweest
tussen het burgerlijke gezag en het kerkelijke, tussen religieuze voorschriften en burgerlijke wetten,
tussen handhaving van de openbare orde en kerkelijke discipline, tussen christelijke moraal en rationele
ethiek. Dat heeft onvermijdelijk aanleiding gegeven tot conflicten tussen beide instanties. De schisma’s
en de godsdienstoorlogen binnen het christendom, samen met de oorlogen tussen de West-Europese
koloniale mogendheden leidden tot hevige politieke, filosofische en theologische polemieken over de
rol van de godsdienst in absolutistische monarchieën, aristocratieën en democratieën. Het is een
discussie die tot op onze dagen voortduurt en die bijvoorbeeld in West-Europa na een lange periode
van secularisering opnieuw actueel wordt naar aanleiding van de aanwezigheid van een aanzienlijk
aantal immigranten uit theocratische moslimstaten. Dat bevestigt het belang van een onderzoek naar
de manier waarop de discussie over deze kwestie hier gevoerd en beslecht werd in de vroegmoderne
periode.

Door vast te houden aan het schema van Uytenbogaert heeft de auteur zich echter belangrijke
methodologische en inhoudelijke beperkingen opgelegd, die ze evenwel pas in het concluderende
hoofdstuk expliciet aangeeft. Het is immers helemaal niet zeker of het intrinsiek ‘theologische’
epistemologische schema van Uytenbogaert wel toepasselijk is bij het bestuderen van auteurs zoals
Hobbes en vooral Spinoza, die over God radicaal andere ideeën erop nahouden dan de christelijke. Voor
hen is er, zij het om verschillende redenen, geen sprake meer van een goddelijke openbaring zoals het
christendom die voorhoudt. Bijgevolg is er ook geen mediation of bemiddeling tussen het
bovennatuurlijke (God) en de mens, en wordt de vraag wie de voorrang moet krijgen bij deze
bemiddeling zonder meer zinloos. Dat blijkt inderdaad, zij het impliciet, uit de toetsing door de auteur
van het framework of mediation aan deze beide filosofen. Dat laat haar weliswaar toe aan te geven op
welke manier zij afwijken van dat schema, en zodoende belangrijke kenmerken van hun filosofie in het
licht te stellen. Dat kan echter eveneens door een onbevangen onderzoek van hun standpunten in
verband met de kern van het onderzoek van de auteur, namelijk de rol van het burgerlijk en het kerkelijk
gezag in de samenleving. Wanneer men niet vertrekt van een schema waarin een bovennatuurlijke
dimensie als vanzelfsprekend aangenomen wordt, wordt het mogelijk deze kwestie op een heldere,
rationele manier filosofisch te behandelen, zonder een beroep te moeten doen op een theologie of een
geloofsovertuiging als ultieme verklaringsgrond. Het kerkelijk gezag verliest dan elke bovennatuurlijke
legitimatie en wordt gereduceerd tot wat het in feite is: een aanspraak op tenminste moreel gezag in de
samenleving, louter op basis van gezagsargumenten, door een menselijke organisatie. Meteen wordt
het voor iedereen (behalve de Kerken) duidelijk dat hun gezag noodzakelijkerwijs ondergeschikt is aan
het legitieme staatsgezag. Anderzijds beschikken de Kerken over dezelfde rechten als alle andere
organisaties om hun ideeën te verkondigen en ze te laten integreren in de wetten van de samenleving,
zij het zonder gebruik te maken van het sacrale gezagsargument. Dat is wat bedoeld wordt met
secularisatie, en dat is het tegenovergestelde van klerikalisme.

Een tweede fundamentele kritiek betreft het gebruik van Bijbelse citaten door de behandelde auteurs.
Op grond van wat hierboven gezegd is, is er een hemelsbreed verschil tussen een Bijbelse tekst
aangehaald en ingeroepen door een kerkelijke instantie of auteur en diezelfde tekst beschouwd door
een niet-gelovige persoon of instantie. Dat blijkt overduidelijk bij het onderzoek dat de auteur voert
naar Spinoza’s doortastende exegese in de eerste vijftien hoofdstukken van de Tractatus Theologico-
politicus. Eenmaal men aan de Bijbel niet meer het absolute gezag toekent dat de Kerken aan het Woord
Gods toeschrijven, wordt elke vergelijking tussen het gebruik van Bijbelcitaten door beide partijen de
weergave van een dovemansgesprek.

Het moet echter gezegd dat de auteur zich ondanks deze ernstige methodologische bedenkingen op
uitzonderlijke manier gekweten heeft van haar taak. Ze heeft zich uiterst grondig geïnformeerd over de
discussies die toentertijd gevoerd werden en biedt ons in haar boek niet alleen uitvoerige en zeer
relevante citaten uit vaak moeilijk toegankelijke werken, maar tevens nauwkeurige en vrijwel
exhaustieve verwijzingen naar de secundaire literatuur. De teksten worden zowel in het oorspronkelijke
Latijn en het (17de-eeuwse) Nederlands als in een voorbeeldige Engelse vertaling weergegeven en
aangevuld met heldere en nuttige inhoudelijke verduidelijkingen, eveneens in een voortreffelijk
idiomatisch Engels. Opvallend is het bijna volledig ontbreken van typefouten, wat vooral voor Latijnse
en Nederlandse teksten een zo goed als onoverkomelijk probleem is in anderstalige publicaties. Dat
alles laat de lezer toe zich zelf een idee en een mening te vormen over de behandelde auteurs en hun
teksten, meestal zonder noemenswaardige hinder door de specifieke invalshoek van de auteur. Op die
manier krijgen we een gedegen toelichting bij een belangrijke en boeiende historisch-filosofische
discussie, die bovendien bijzonder nuttig is voor een serene benadering van de brandend hedendaagse
problematiek van Kerk en staat.

Karel D’huyvetters

You might also like