You are on page 1of 6

1 Ci schooljaar 2006-2007 semester 1

Vragenlijst Videotechnologie : Elektronische beeldtechniek


1. Hoeveel lijnen moeten er minstens per beeld gebruikt worden. Leg uit hoe men
daar aan komt.
312,5 lijnen even en 312,5 lijnen oneven (in totaal 625 lijnen) worden 25x per
seconden geschreven op het scherm. De lijnen worden van boven naar
beneden geschreven te beginnen met de oneven. Dit gebeurd door een
elektronenstraal in de beeldbuis die het lijnenpatroon over het scherm te laat
bewegen aan de hand van afbuigspoelen in de achterzijde van de beeldbuis.

2. Hoeveel beelden moeten per seconde gebruikt worden. Waarom?


Door de traagheid van ons oog is het voldoende dat er 15 beelden per
seconden achtereenvolgens verschijnen wie zien dit dan als een bewegend
beeld.

3. Leg de truc van de interliniëren uit.


De lijnen van het even raster worden tussen die van het oneven raster
geschreven. De raster frequentie wordt daardoor tweemaal zo hoog als de
beeld frequentie. Dit vermindert flikker in het beeld

4. Wat is de lijn frequentie? Link met aantal beelden/s en aan lijnen per beeld?
Lijn frequentie is 15625 hz; rasterfrequentie 50hz , het beeld wordt door 2
halve beelden tussen elkaar geschreven, je hebt dus 25 beeldjes zodat het
beeld 625 lijnen bevat.

5. Geef de basisfrequenties voor Europese en omgeving.


Beeldfrequentie (25 Hz), rasterfrequentie (50 Hz) en de lijnfrequentie (15625
Hz)

6. Leg de magnetische afbuiging uit.


De afbuigspoelen achteraan in de beeldbuis worden aangestuurd door 2
signaalgevers. De eerste signaalgever is de lijnoscillator met 15625 Hz voor de
lijnen (25 x 625 = 15625). De tweede signaalgever is de rasteroscillator met 50
Hz voor de beelden.

Notities 1 1 film D4
Christophe De Backer
7. Schets de horizontale zaagtandstroom (met tijden voor Europa). Leg uit
waarom de vorm zo moet zijn.

a c

De camera tast het beeld af, lijn per lijn. We gaan dit beeld moeten
reconstrueren. Dit duurt 64 ms (625 lijnen x 25bps= 15625 => 1/15625= 64 ms).
Dit compositsignaal bestaat uit een lumasignaal van 52 ms en een syncsignaal
van 12 ms, de tijd die nodig is om naar het begin punt terug te keren, de fly-
back.

8. Idem voor de verticale afbuigstroom.

a= d
Het reconstrueren van het beeld duurt 20 ms. Dit
compositsignaal bestaat uit een lumasignaal van 18,4 ms
b en een syncsignaal van 1,6 ms, de tijd die nodig is om naar
het begin punt terug te keren.
c

Nota:
Als een raster begint met een volledige lijn (links boven op het scherm), dan
moeten de afbuigstromen op dat moment exact gelijktijdig hun uiterste negatieve
waarde vertonen (volledig naar links, en tezelfdertijd volledig naar boven
afbuigen van de elektronenbundel). Terwijl de horizontale afbuigstroom dan
zo'n 287 keer 'heen en weer zwiept', beweegt de bundel relatief langzaam naar
beneden door de verticale afbuigstroom.
Dat raster zal eindigen op een halve lijn (de eerste helft van lijn 288 moet nog op
het scherm komen, dan begint de rasterblanking). Het 'eindpunt' van het actieve
raster ligt dus volledig onderaan, maar halverwege links-rechts. Dat wil zeggen
dat de verticale afbuigstroom op dat moment zijn uiterste positieve waarde moet
vertonen, en op exact hetzelfde moment moet de horizontale afbuigstroom net
nul zijn (in het midden, horizontaal gesproken).
enz enz
Die twee afbuigstromen moeten dus exact op elkaar afgestemd zijn om het beeld
op de juiste manier op het scherm te krijgen.

Notities 2 1 film D4
Christophe De Backer
9. Geef met een schets de relatie tussen beide afbuigstromen weer. Leg uit.

Ihor

Ivert

287,5 * tl 25 * tl d

312,5 * tl

Het beginpunt van beide stromen moet gelijktijdig links staan. Dus de spot
moet links boven staan. (negatief).

De spot beweegt op +/- horizontale lijn op het scherm. +/- omdat de verticale
stroom de spot in 287,5 lijntijden naar beneden beweegt; Dus lijnen lichtjes
afhellend na exact 287,5 moet de verticale afbuigstroom maximaal positief zijn
en tezelfdertijd moet op identiek hetzelfde moment de horizontale stroom 0
zijn. Het raster eindigt in het midden van de lijn.

10. Beschrijf het luminantiesignaal. (voorbeeld)


Het luminantiesignaal is niet blokvormige maar heeft een afgeronde vorm. Dit
komt door dat de aftastspot in de camera een eindige diameter heeft.

De elektronenbundel geeft of een wit beeldpuntje (Stroom 1) of een zwart


beeldpuntje (Stroom 0). De elektronenbundel “springt” heel de tijd op en af.
Zo krijgen we onze beelden te zien.

Wit wit

zwart

De elektronenbundel die stroom 0


of 1 weergeeft.

Notities 3 1 film D4
Christophe De Backer
11. Leg met een duidelijk voorbeeld het probleem van een foute synchronisatie uit.
Indien bij de weergave de syncro fout loopt is het beeld in horizontale of
verticale zin verwrongen en komen delen v/d blankingsperiodes in beeld
onder de vorm van een horizontale of verticale zwarte balk.

Goed Fout

12. Bespreek de horizontale synchronisatiepuls.


van de lijntijd (64 microsec) is er een deel actief (52) en een deel niet actief =
de lijnblanking: 12 microsec.
Tijdens die lijnblanking treedt de lijnsyncpuls op, na een zogenaamde
'voorstoep' van 1,5 microsec.

13. Leg duidelijk uit waar de verticale synchronisatiepuls te vinden is.


Tijdens de rasterblanking = 25 lijntijden (H) zonder eigenlijk lumasignaal. na
een voorstoep van 2,5 lijntijden

Notities 4 1 film D4
Christophe De Backer
14. Waarom is deze zo complex?
omwille van een combinatie van feiten en eisen die men gesteld heeft. De
volledige uitleg is zeer omslachtig, zeker om uit te schrijven. Dus kort en
bondig:

• de verticale syncpuls, of rastersyncpuls, is in wezen een 2,5 lijntijden


(160 microsec) durende negatieve puls (zo lang om nooit te verwarren
met de lijnsyncpuls, die duur noemen wij de breedte van de puls)

• tijdens die brede puls zelf moet de reeks lijnsyncpulsen doorlopen


(komt er op neer dat om de 64 microsec het signaal een overgang van 0
V naar -0,3 V moet vertonen). Die brede negatieve puls moet dan ook
een paar keer 'onderbroken' worden om dat mogelijk te maken.

• er zijn twee soorten rasters (een soort eindigt op een volledige actieve
lijn, de andere soort op een halve actieve lijn). Daardoor moeten die
'onderbrekingen' van de verticale syncpuls (zie punt 2) op andere
momenten plaatsvinden, naargelang het raster waarover het gaat. De
vorm van de rastersyncpuls zou dan ook in beide rasters verschillend
moeten zijn.

• dat laatste wil men juist niet: men wil altijd exact dezelfde signaalvorm
bij het begin van de rasterblanking, en voor de rastersyncpuls zelf
ook, ongeacht het soort raster.

• daarom moet een signaalvorm uitgedokterd worden die in beide


soorten rasters kan dienen, en wordt die vorm zo complex

• omwille van praktische elektronische problemen moeten tijdens de


voorstoep van 2,5 lijntijden , en ook nade rastersyncpuls zelf, nog extra
pulskes voorzien worden, om de halve lijntijd

Notities 5 1 film D4
Christophe De Backer
15. Leg de opbouw en werking van de ZW-beeldbuis uit.

Het elektronencanon bestaat uit een kathode (+) die elektronen laat vrijkomen.
De elektronen (-) worden door een positieve spanning (roosters) aangetrokken
tot aan het scherm. De Afbuigspoelen zorgen ervoor dat de elektronenbundel
op de juiste plaats terechtkomen. De fosforlaag bestaat uit een mengsel van
blauwe en gele oplichtende fosfor die met de juiste verhouding voor wit licht
zorgt.

16. Wat is juist de gammacorrectie? Waar wordt ze toegepast?


gamma-correctie: ergens moet een even sterke maar tegengestelde kromming
geïntroduceerd worden
Waar: Aan de bron dus praktisch bijna altijd in de camera zelf!! Het Y-signaal
dat de camera normaal levert, wordt voorvervormd zodat het nadien, als het
gebruikt wordt in de beeldbuis (die spanning op de horizontale as) de juiste
grijswaarden levert. Dat gamma-gecorrigeerde Y-signaal wordt aangeduid
met een accent: Y’.

Notities 6 1 film D4
Christophe De Backer

You might also like